English

Detailed Translations for admit from English to Dutch

admit:

to admit verbe (admits, admited, admiting)

  1. to admit (admit the truth; accede)
    toegeven; erkennen; als waar erkennen
  2. to admit
    opnemen; opvangen
    • opnemen verbe (neem op, neemt op, nam op, namen op, opgenomen)
    • opvangen verbe (vang op, vangt op, ving op, vingen op, opgevangen)
  3. to admit
    toelaten; binnen laten
  4. to admit (allow; concede; grant; )
    toestaan; laten; permitteren; toelaten; duren; toestemmen; goedkeuren; gunnen; inwilligen; vergunnen; dulden; goedvinden
    • toestaan verbe (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
    • laten verbe (laat, liet, lieten, gelaten)
    • permitteren verbe (permitteer, permitteert, permitteerde, permitteerden, gepermitteerd)
    • toelaten verbe (laat toe, liet toe, lieten toe, toegelaten)
    • duren verbe (duurt, duurde, geduurd)
    • toestemmen verbe (stem toe, stemt toe, stemde toe, stemden toe, toegestemd)
    • goedkeuren verbe (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • gunnen verbe (gun, gunt, gunde, gunden, gegund)
    • inwilligen verbe (willig in, willigt in, willigde in, willigden in, ingewilligd)
    • vergunnen verbe (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • dulden verbe (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
    • goedvinden verbe (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
  5. to admit (let in)
    toelaten; iemand toelaten
  6. to admit (let in)
    toegang verschaffen
    • toegang verschaffen verbe (verschaf toegang, verschaft toegang, verschafte toegang, verschaften toegang, toegang verschaft)
  7. to admit (let in)
    inlaten
    • inlaten verbe (laat in, liet in, lieten in, ingelaten)
  8. to admit (give one's fiat to; authorize; validate; )
    goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen; autoriseren; fiatteren
    • goedkeuren verbe (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • goedvinden verbe (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
    • autoriseren verbe (autoriseer, autoriseert, autoriseerde, autoriseerden, geautoriseerd)
    • fiatteren verbe (fiatteer, fiatteert, fiatteerde, fiatteerden, gefiatteerd)
  9. to admit (confess; unburden oneself)
    biechten; opbiechten
    • biechten verbe (biecht, biechtte, biechtten, gebiecht)
    • opbiechten verbe (biecht op, biechtte op, biechtten op, opgebiecht)
  10. to admit (express; reveal; exhibit; )
    openbaren; zich uiten
  11. to admit (reveal; disclose)
    bloot leggen; reveleren
    • bloot leggen verbe (leg bloot, legt bloot, legde bloot, legden bloot, bloot gelegd)
    • reveleren verbe (reveleer, reveleert, reveleerde, reveleerden, gereveleerd)

Conjugations for admit:

present
  1. admit
  2. admit
  3. admits
  4. admit
  5. admit
  6. admit
simple past
  1. admited
  2. admited
  3. admited
  4. admited
  5. admited
  6. admited
present perfect
  1. have admited
  2. have admited
  3. has admited
  4. have admited
  5. have admited
  6. have admited
past continuous
  1. was admiting
  2. were admiting
  3. was admiting
  4. were admiting
  5. were admiting
  6. were admiting
future
  1. shall admit
  2. will admit
  3. will admit
  4. shall admit
  5. will admit
  6. will admit
continuous present
  1. am admiting
  2. are admiting
  3. is admiting
  4. are admiting
  5. are admiting
  6. are admiting
subjunctive
  1. be admited
  2. be admited
  3. be admited
  4. be admited
  5. be admited
  6. be admited
diverse
  1. admit!
  2. let's admit!
  3. admited
  4. admiting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for admit:

NounRelated TranslationsOther Translations
goedvinden acceptance; access; admission; admittance; allowance; granting; permission
opnemen absorbing; absorption; recording; taping
VerbRelated TranslationsOther Translations
als waar erkennen accede; admit; admit the truth
autoriseren admit; allow; authorise; authorize; confirm; give one's fiat to; permit; sanction; validate allow; authorise; authorize; permit; tolerate
biechten admit; confess; unburden oneself
binnen laten admit
bloot leggen admit; disclose; reveal bare; strip; uncover
dulden admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate bear; endure; persist; stand; tolerate
duren admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate endure; last
erkennen accede; admit; admit the truth
fiatteren admit; allow; authorise; authorize; confirm; give one's fiat to; permit; sanction; validate authorise; authorize
goedkeuren admit; allow; authorise; authorize; concede; confirm; give one's fiat to; grant; permit; sanction; submit to; tolerate; validate accept; acknowledge; approve; authorise; authorize; bear out; confirm; ratify; seal; support; uphold; validate
goedvinden admit; allow; authorise; authorize; concede; confirm; give one's fiat to; grant; permit; sanction; submit to; tolerate; validate authorise; authorize
gunnen admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate allocate; allot; allow; assign; bestow on; confer; give
iemand toelaten admit; let in
inlaten admit; let in
inwilligen admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate allow; award; comply with; grant
laten admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate allow
opbiechten admit; confess; unburden oneself
openbaren admit; demonstrate; display; exhibit; express; reveal; show issue; publish
opnemen admit absorb; capture; lap up; pick up; record; remember; sip up; take in; take up
opvangen admit accomodate; bear; capture; catch; catch on the way; give shelter; intercept; receive
permitteren admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate allow; authorise; authorize; permit
reveleren admit; disclose; reveal
toegang verschaffen admit; let in
toegeven accede; admit; admit the truth give in; surrender
toelaten admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; let in; permit; submit to; tolerate allow
toestaan admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate accept; agree; allow; authorise; authorize; award; comply with; grant; permit
toestemmen admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate accept; agree; allow; permit
toestemming verlenen admit; allow; authorise; authorize; confirm; give one's fiat to; permit; sanction; validate
vergunnen admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate allow; authorise; authorize; award; comply with; grant; permit; tolerate
zich uiten admit; demonstrate; display; exhibit; express; reveal; show
- accept; accommodate; acknowledge; allow; allow in; hold; include; intromit; let in; take; take on
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
goedkeuren authorize
OtherRelated TranslationsOther Translations
- acknowledge; allow; own; permit

Related Words for "admit":

  • readmit

Synonyms for "admit":


Antonyms for "admit":


Related Definitions for "admit":

  1. declare to be true or admit the existence or reality or truth of1
    • He admitted his errors1
  2. admit into a group or community1
    • We'll have to vote on whether or not to admit a new member1
  3. allow participation in or the right to be part of; permit to exercise the rights, functions, and responsibilities of1
    • admit someone to the profession1
    • She was admitted to the New Jersey Bar1
  4. allow to enter; grant entry to1
    • We cannot admit non-members into our club building1
    • This pipe admits air1
  5. serve as a means of entrance1
    • This ticket will admit one adult to the show1
  6. have room for; hold without crowding1
    • The theater admits 300 people1
  7. give access or entrance to1
    • The French doors admit onto the yard1
  8. afford possibility1
    • This problem admits of no solution1

Wiktionary Translations for admit:

admit
verb
  1. to be capable of, to permit
  2. to allow (one) to enter on an office or to enjoy a privilege
  3. to concede as true
  4. to allow to enter; to grant entrance
admit
verb
  1. (overgankelijk) binnen een zekere ruimte toelaten
  2. toegang verschaffen

Cross Translation:
FromToVia
admit aanvaarden; aannemen; ontvangen; accepteren accepter — Traductions à trier suivant le sens
admit groeten; begroeten; genieten; krijgen; ontvangen; toucheren; accepteren; aannemen accueillir — Traductions à trier suivant le sens
admit aannemen; accepteren; ontvangen; als zoon aannemen; kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken; adopteren; zich eigen maken adopterchoisir quelqu’un pour fils ou pour fille et lui en donner les droits civils en remplir certaines conditions prescrire par la loi.
admit accepteren; aannemen; ontvangen agréer — Prendre à gré ; recevoir favorablement.
admit de biecht afnemen; bekennen; biechten; erkennen; toegeven confesserreconnaitre pour vrai.
admit geloven; menen; houden voor; agnosceren; erkennen; honoreren croiretenir pour véritable.
admit agnosceren; erkennen; honoreren homologuer — juri|fr confirmer par un acte spécial un acte fait par des particuliers ou un acte d’autorité de justice.
admit gedogen; toelaten; toestaan; vergunnen; veroorloven permettre — Donner liberté, pouvoir de faire, de dire. (Sens général).
admit genieten; krijgen; ontvangen; toucheren; accepteren; aannemen recevoiraccepter, prendre ce qui donner, ce qui présenter, ce qui offrir sans qu’il devoir.
admit accepteren; aannemen; ontvangen; oogsten; collecteren; innen; inzamelen; plukken; rapen; verzamelen recueillir — (vieilli) rassembler les fruits d’une terre, en faire la récolte ; on dit plutôt « récolter ».
admit bevatten; houden; inhouden; vervatten; behelzen renfermerenfermer de nouveau.
admit accepteren; aannemen; ontvangen; kleden; aankleden; omkleden; staan; bekleden; overtrekken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; pleisteren; bepleisteren; stukadoren revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.

Related Translations for admit