Spanish

Detailed Translations for producir from Spanish to Dutch

producir:

producir verbe

  1. producir (fabricar; hacer; elaborar)
    produceren; maken; vervaardigen; voortbrengen; fabriceren
    • produceren verbe (produceer, produceert, produceerde, produceerden, geproduceerd)
    • maken verbe (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • vervaardigen verbe
    • voortbrengen verbe (breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)
    • fabriceren verbe (fabriceer, fabriceert, fabriceerde, fabriceerden, gefabriceerd)
  2. producir (armar; hacer; crear; )
    maken; scheppen; in het leven roepen
    • maken verbe (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • scheppen verbe (schep, schept, schepte, schepten, geschept)
    • in het leven roepen verbe (roep in het leven, roept in het leven, riep in het leven, riepen in het leven, in het leven geroepen)
  3. producir (rendir; dar frutos; dar resultados; proporcionar beneficios)
    opleveren; opbrengen
    • opleveren verbe (lever op, levert op, leverde op, leverden op, opgeleverd)
    • opbrengen verbe (breng op, brengt op, bracht op, brachten op, opgebracht)
  4. producir (causar; provocar; ocasionar)
    veroorzaken; aandoen; aanstichten; aanrichten
    • veroorzaken verbe (veroorzaak, veroorzaakt, veroorzaakte, veroorzaakten, veroorzaakt)
    • aandoen verbe (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • aanstichten verbe (sticht aan, stichtte aan, stichtten aan, aangesticht)
    • aanrichten verbe (richt aan, richtte aan, richtten aan, aangericht)
  5. producir (causar; originar; ocasionar; motivar)
    teweegbrengen; losmaken
    • teweegbrengen verbe (breng teweeg, brengt teweeg, bracht teweeg, brachten teweeg, teweeggebracht)
    • losmaken verbe (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)

Conjugations for producir:

presente
  1. produzco
  2. produces
  3. produce
  4. producimos
  5. producís
  6. producen
imperfecto
  1. producía
  2. producías
  3. producía
  4. producíamos
  5. producíais
  6. producían
indefinido
  1. produje
  2. produjiste
  3. produjo
  4. producjimos
  5. producjisteis
  6. producjeron
fut. de ind.
  1. produciré
  2. producirás
  3. producirá
  4. produciremos
  5. produciréis
  6. producirán
condic.
  1. produciría
  2. producirías
  3. produciría
  4. produciríamos
  5. produciríais
  6. producirían
pres. de subj.
  1. que produzca
  2. que produzcas
  3. que produzca
  4. que produzcamos
  5. que produzcáis
  6. que produzcan
imp. de subj.
  1. que produjera
  2. que produjeras
  3. que produjera
  4. que produjéramos
  5. que produjerais
  6. que produjeran
miscelánea
  1. ¡produce!
  2. ¡producid!
  3. ¡no produzcas!
  4. ¡no produzcáis!
  5. producido
  6. produciendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for producir:

NounRelated TranslationsOther Translations
aandoen vestirse
aanrichten causar; provocar
fabriceren elaboración; fabricación
maken confección; elaboración; fabricación; producción
produceren elaboración; fabricación
scheppen elaboración; fabricación; palas
teweegbrengen origen; provocación
vervaardigen elaboración; fabricación
VerbRelated TranslationsOther Translations
aandoen causar; ocasionar; producir; provocar acentuar; afilar; armar; causar; componer; conectar; confeccionar; encender; engordar; entornar; hacer daño; hacer mal; ocasionar; poner; poner en marcha; ponerse; provocar; vestir; vestirse
aanrichten causar; ocasionar; producir; provocar
aanstichten causar; ocasionar; producir; provocar
fabriceren elaborar; fabricar; hacer; producir
in het leven roepen armar; compilar; componer; concebir; convertirse en; crear; desarrollar; diseñar; fabricar; formar; ganar; hacer; montar; producir; remendar; reparar; trazar
losmaken causar; motivar; ocasionar; originar; producir abandonar; abrir; apartar; arrancar; asignar; censurar; criticar; dar libertad; dejar; dejar libre; desabrochar; desanclar; desanudar; desatar; descolgar; desconectar; descoser; desenganchar; desentenderse; deshacer; desnudarse; despertar; despojarse de; desprenderse; destinar; desvincular; estirar; estirar el brazo; estirar el pie; excarcelar; extraer; hacer; liberar; libertar; limpiar a fondo; lograr desabrochar; lograr desanudar; lograr desprender; mullir; poner en libertad; quitarse; relajar; reprochar; resumir; retirarse; sacar; sacar el estiércol; salir; salir de; separar; soltar; soltarse; tirar de; vaciar
maken armar; compilar; componer; concebir; convertirse en; crear; desarrollar; diseñar; elaborar; fabricar; formar; ganar; hacer; montar; producir; remendar; reparar; trazar amasar; arreglar; constituir; corregir; crear; dar forma; dar masajes; fijar; formar; macerar; masajear; modelar; modificar; reajustar; remendar; reparar; restaurar
opbrengen dar frutos; dar resultados; producir; proporcionar beneficios; rendir
opleveren dar frutos; dar resultados; producir; proporcionar beneficios; rendir
produceren elaborar; fabricar; hacer; producir
scheppen armar; compilar; componer; concebir; convertirse en; crear; desarrollar; diseñar; fabricar; formar; ganar; hacer; montar; producir; remendar; reparar; trazar comer con cuchara; concebir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar
teweegbrengen causar; motivar; ocasionar; originar; producir causar; provocar
veroorzaken causar; ocasionar; producir; provocar armar; causar; componer; confeccionar; ocasionar; provocar
vervaardigen elaborar; fabricar; hacer; producir amasar; constituir; dar forma; dar masajes; formar; macerar; masajear; modelar
voortbrengen elaborar; fabricar; hacer; producir criar; cultivar; dar a luz; engendrar; fomentar; generar; originar; parir; plantar

Synonyms for "producir":


Wiktionary Translations for producir:

producir
verb
  1. (iemand iets) berokkenen
  2. een bepaalde substantie produceren
  3. bij iemand veroorzaken
  4. een product door middel van werktuigen bewerken of vervaardigen
  5. bij voortduring vervaardigen
  6. de oorzaak zijn van
  7. een grondstof uit de natuur halen

Cross Translation:
FromToVia
producir veroorzaken give rise to — to be the origin of; to produce
producir fabriceren manufacture — to produce goods
producir betekenen mean — to result in; bring about
producir produceren; maken produce — to make or manufacture
producir produceren; maken turn out — to produce; make
producir bewerkstelligen work — cause to happen
producir winnen gewinnen — (transitiv) etwas aus einem Naturerzeugnis entstehen lassen, hervorbringen, produzieren
producir vervaardigen; fabriceren produzieren — (transitiv) etwas herstellen
producir beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken causerêtre cause de ; occasionner, provoquer.
producir bemiddelen; beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken; uitreiken; verschaffen; verstrekken procurerfaire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins.
producir afwerpen; opbrengen; opleveren; voortbrengen produireengendrer, donner naissance.

Related Translations for producir