Home ->Dictionaries ->French/Dutch ->Translate amasser

Translate amasser from French to Dutch

Summary
French to Dutch:   more detail...
  1. amasser:
  2. Wiktionary:

French

Detailed Translations for amasser from French to Dutch

amasser:

amasser verbe (amasse, amasses, amassons, amassez, )

  1. amasser (ramasser; rassembler)
    verzamelen; vergaren; inzamelen
    • verzamelen verbe (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)
    • vergaren verbe (vergaar, vergaart, vergaarde, vergaarden, vergaard)
    • inzamelen verbe (zamel in, zamelt in, zamelde in, zamelden in, ingezameld)
  2. amasser (ramasser; rassembler; grouper; assembler; assortir)
    verzamelen; vergaren; bijeenzoeken
    • verzamelen verbe (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)
    • vergaren verbe (vergaar, vergaart, vergaarde, vergaarden, vergaard)
    • bijeenzoeken verbe (zoek bijeen, zoekt bijeen, zocht bijeen, zochten bijeen, bijeengezocht)
  3. amasser (ramasser; collectionner; cueillir; )
    verzamelen; vergaren; sparen; opeenhopen; oppotten; bijeenzamelen
    • verzamelen verbe (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)
    • vergaren verbe (vergaar, vergaart, vergaarde, vergaarden, vergaard)
    • sparen verbe (spaar, spaart, spaarde, spaarden, gespaard)
    • opeenhopen verbe (hoop opeen, hoopt opeen, hoopte opeen, hoopten opeen, opeengehoopt)
    • oppotten verbe (pot op, potte op, potten op, opgepot)
  4. amasser (accumuler; rassembler; collectionner; )
    sparen; op bankrekening zetten
  5. amasser (cumuler; accumuler; amonceler; )
    accumuleren; opeenhopen; hopen
    • accumuleren verbe (accumuleer, accumuleert, accumuleerde, accumuleerden, geaccumuleerd)
    • opeenhopen verbe (hoop opeen, hoopt opeen, hoopte opeen, hoopten opeen, opeengehoopt)
    • hopen verbe (hoop, hoopt, hoopte, hoopten, gehoopt)
  6. amasser (superposer; accumuler; empiler; entasser; amonceler)
    opstapelen; stapelen; opeenhopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten
  7. amasser (ramasser; prendre; recueillir; cueillir)
    oprapen; oppikken; opsnappen; oppakken
    • oprapen verbe (raap op, raapt op, raapte op, raapten op, opgeraapt)
    • oppikken verbe (pik op, pikt op, pikte op, pikten op, opgepikt)
    • opsnappen verbe (snap op, snapt op, snapte op, snapten op, opgesnapt)
    • oppakken verbe (pak op, pakt op, pakte op, pakten op, opgepakt)
  8. amasser (entasser; mettre de côté; stocker; )
    hamsteren; potten; opzij leggen; oppotten
    • hamsteren verbe (hamster, hamstert, hamsterde, hamsterden, gehamsterd)
    • potten verbe (pot, potte, potten, gepot)
    • opzij leggen verbe (leg opzij, legt opzij, legde opzij, legden opzij, opzij gelegd)
    • oppotten verbe (pot op, potte op, potten op, opgepot)
  9. amasser (se ramasser)
    bijeen drommen
  10. amasser (grater; grappiller)
    bijeenschrapen
    • bijeenschrapen verbe (schraap bijeen, schraapt bijeen, schraapte bijeen, schraapten bijeen, bijeengeschrapen)

Conjugations for amasser:

Présent
  1. amasse
  2. amasses
  3. amasse
  4. amassons
  5. amassez
  6. amassent
imparfait
  1. amassais
  2. amassais
  3. amassait
  4. amassions
  5. amassiez
  6. amassaient
passé simple
  1. amassai
  2. amassas
  3. amassa
  4. amassâmes
  5. amassâtes
  6. amassèrent
futur simple
  1. amasserai
  2. amasseras
  3. amassera
  4. amasserons
  5. amasserez
  6. amasseront
subjonctif présent
  1. que j'amasse
  2. que tu amasses
  3. qu'il amasse
  4. que nous amassions
  5. que vous amassiez
  6. qu'ils amassent
conditionnel présent
  1. amasserais
  2. amasserais
  3. amasserait
  4. amasserions
  5. amasseriez
  6. amasseraient
passé composé
  1. ai amassé
  2. as amassé
  3. a amassé
  4. avons amassé
  5. avez amassé
  6. ont amassé
divers
  1. amasse!
  2. amassez!
  3. amassons!
  5. amassé
  6. amassant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for amasser:

NounRelated TranslationsOther Translations
hopen entassements; pile; tas
opeenhopen accumulation; cumul; entassement
oprapen ramassage
opstapelen accumulation; cumul; entassement
opzij leggen mise à l'écart
potten mise en pot
stapelen accumulation; entassement
VerbRelated TranslationsOther Translations
accumuleren accumuler; amasser; amonceler; cumuler; empiler; entasser; superposer cumuler; empiler; entasser; s'accumuler; s'amasser; s'amonceler; superposer
bijeen drommen amasser; se ramasser
bijeenschrapen amasser; grappiller; grater grappiller; grater
bijeenzamelen amasser; collectionner; conserver; cueillir; faire des économies; ramasser; rassembler; recueillir; économiser; épargner
bijeenzoeken amasser; assembler; assortir; grouper; ramasser; rassembler
hamsteren accaparer; amasser; entasser; faire des réserves; isoler; mettre de côté; mettre à l'écart; stocker; séparer
hopen accumuler; amasser; amonceler; cumuler; empiler; entasser; superposer aspirer; avoir envie de; convoiter; désirer; espérer; languir; souhaiter; soupirer; soupirer après
inzamelen amasser; ramasser; rassembler
op bankrekening zetten accumuler; amasser; assembler; collectionner; cumuler; faire des économies; mettre de côté; rassembler; recueillir; économiser; épargner
op elkaar stapelen accumuler; amasser; amonceler; empiler; entasser; superposer
op elkaar zetten accumuler; amasser; amonceler; empiler; entasser; superposer
opeenhopen accumuler; amasser; amonceler; collectionner; conserver; cueillir; cumuler; empiler; entasser; faire des économies; ramasser; rassembler; recueillir; superposer; économiser; épargner
oppakken amasser; cueillir; prendre; ramasser; recueillir arrêter; attraper; capturer; enchaîner; faire prisonnier; mettre en état d'arrestation; mettre sous les verrous; prendre; saisir; écrouer
oppikken amasser; cueillir; prendre; ramasser; recueillir aller chercher; aller prendre; apprendre; chercher; faire l'apprentissage de; prendre; prendre communication; prendre connaissance; ramasser; recevoir communication; s'initier à; s'instruire; se mettre au courant; venir chercher
oppotten accaparer; amasser; collectionner; conserver; cueillir; entasser; faire des réserves; faire des économies; isoler; mettre de côté; mettre à l'écart; ramasser; rassembler; recueillir; stocker; séparer; économiser; épargner
oprapen amasser; cueillir; prendre; ramasser; recueillir
opsnappen amasser; cueillir; prendre; ramasser; recueillir
opstapelen accumuler; amasser; amonceler; empiler; entasser; superposer empiler; refouler
opzij leggen accaparer; amasser; entasser; faire des réserves; isoler; mettre de côté; mettre à l'écart; stocker; séparer garder; mettre de côté; ranger
potten accaparer; amasser; entasser; faire des réserves; isoler; mettre de côté; mettre à l'écart; stocker; séparer
sparen accumuler; amasser; assembler; collectionner; conserver; cueillir; cumuler; faire des économies; mettre de côté; ramasser; rassembler; recueillir; économiser; épargner estimer; respecter; épargner
stapelen accumuler; amasser; amonceler; empiler; entasser; superposer
vergaren amasser; assembler; assortir; collectionner; conserver; cueillir; faire des économies; grouper; ramasser; rassembler; recueillir; économiser; épargner
verzamelen amasser; assembler; assortir; collectionner; conserver; cueillir; faire des économies; grouper; ramasser; rassembler; recueillir; économiser; épargner assembler; moissonner; rassembler; recueillir; récolter; réunir; se rassembler; se réunir

Synonyms for "amasser":


Wiktionary Translations for amasser:

amasser
verb
  1. bijeenbrengen
Cross Translation:
FromToVia
• amasser → opstapelen ↔ hoard — to amass

Related Translations for amasser







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0604 seconds
Page rendered in 1.0 seconds