Summary
French to Dutch:   more detail...
  1. donner à manger:


French

Detailed Translations for donner à manger from French to Dutch

donner à manger:

donner à manger verbe

  1. donner à manger (nourrir; alimenter)
    voeden; voeren; voederen; spijzigen; te eten geven; eten geven
    • voeden verbe (voed, voedt, voedde, voedden, gevoed)
    • voeren verbe (voer, voert, voerde, voerden, gevoerd)
    • voederen verbe (voeder, voedert, voederde, voederden, gevoederd)
    • spijzigen verbe (spijzig, spijzigt, spijzigde, spijzigden, gespijzigd)
    • te eten geven verbe (geef te eten, geeft te eten, gaf te eten, gaven te eten, te eten gegeven)
    • eten geven verbe (geef eten, geeft eten, gaf eten, gaven eten, eten gegeven)
  2. donner à manger (sustenter; repaître; nourrir)
    spijzen
    • spijzen verbe (spijs, spijst, spijsde, spijsden, gespijsd)

Translation Matrix for donner à manger:

NounRelated TranslationsOther Translations
voederen affouragement; alimentation; nutrition
voeren affouragement; alimentation; nourrissage; nutrition; valeur nutrionnelle
VerbRelated TranslationsOther Translations
eten geven alimenter; donner à manger; nourrir
spijzen donner à manger; nourrir; repaître; sustenter
spijzigen alimenter; donner à manger; nourrir
te eten geven alimenter; donner à manger; nourrir
voeden alimenter; donner à manger; nourrir alimenter; allaiter; donner le sein à; nourrir; nourrir un enfant au sein
voederen alimenter; donner à manger; nourrir
voeren alimenter; donner à manger; nourrir balayer; conduire; diriger; entraîner; guider; mener

Related Translations for donner à manger