French

Detailed Translations for vivifier from French to Dutch

vivifier:

vivifier verbe (vivifie, vivifies, vivifions, vivifiez, )

  1. vivifier (stimuler; enflammer; activer; raviver; animer)
    aanmoedigen; activeren; opwekken; oppeppen; stimuleren; bezielen
    • aanmoedigen verbe (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • activeren verbe (activeer, activeert, activeerde, activeerden, geactiveerd)
    • opwekken verbe (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • oppeppen verbe (pep op, pept op, pepte op, pepten op, opgepept)
    • stimuleren verbe (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • bezielen verbe (beziel, bezielt, bezielde, bezielden, bezield)
  2. vivifier (ranimer; raviver; aviver; vitaliser; animer)
    opwekken; tot leven wekken; activeren; reanimeren; verlevendigen; opleven
    • opwekken verbe (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • tot leven wekken verbe (wek tot leven, wekt tot leven, wekte tot leven, wekten tot leven, tot leven gewekt)
    • activeren verbe (activeer, activeert, activeerde, activeerden, geactiveerd)
    • reanimeren verbe
    • verlevendigen verbe (verlevendig, verlevendigt, verlevendigde, verlevendigden, verlevendigd)
    • opleven verbe (leef op, leeft op, leefde op, leefden op, opgeleefd)
  3. vivifier (inspirer; stimuler; enthousiasmer; animer; suggérer)
    inspireren; ingeven; inboezemen
    • inspireren verbe (inspireer, inspireert, inspireerde, inspireerden, geïnspireerd)
    • ingeven verbe (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
    • inboezemen verbe (boezem in, boezemt in, boezemde in, boezemden in, ingeboezemd)
  4. vivifier (animer; inspirer; stimuler; enthousiasmer)
    inspireren; bezielen; een inspirerende werking hebben
  5. vivifier (animer quelqu'un; promouvoir; applaudir; )
    aanmoedigen; toejuichen; bezielen; aanvuren
    • aanmoedigen verbe (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • toejuichen verbe (juich toe, juicht toe, juichte toe, juichten toe, toegejuicht)
    • bezielen verbe (beziel, bezielt, bezielde, bezielden, bezield)
    • aanvuren verbe (vuur aan, vuurt aan, vuurde aan, vuurden aan, aangevuurd)

Conjugations for vivifier:

Présent
  1. vivifie
  2. vivifies
  3. vivifie
  4. vivifions
  5. vivifiez
  6. vivifient
imparfait
  1. vivifiais
  2. vivifiais
  3. vivifiait
  4. vivifiions
  5. vivifiiez
  6. vivifiaient
passé simple
  1. vivifiai
  2. vivifias
  3. vivifia
  4. vivifiâmes
  5. vivifiâtes
  6. vivifièrent
futur simple
  1. vivifierai
  2. vivifieras
  3. vivifiera
  4. vivifierons
  5. vivifierez
  6. vivifieront
subjonctif présent
  1. que je vivifie
  2. que tu vivifies
  3. qu'il vivifie
  4. que nous vivifiions
  5. que vous vivifiiez
  6. qu'ils vivifient
conditionnel présent
  1. vivifierais
  2. vivifierais
  3. vivifierait
  4. vivifierions
  5. vivifieriez
  6. vivifieraient
passé composé
  1. ai vivifié
  2. as vivifié
  3. a vivifié
  4. avons vivifié
  5. avez vivifié
  6. ont vivifié
divers
  1. vivifie!
  2. vivifiez!
  3. vivifions!
  4. vivifié
  5. vivifiant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for vivifier:

NounRelated TranslationsOther Translations
aanmoedigen aiguillon; encouragement; exciter; incitation; inciter; stimulant; stimulation; stimuler
aanvuren exciter; inciter; stimuler
opwekken excitation; instigation
stimuleren aiguillon; avancements; encouragement; exciter; incitation; inciter; promotions; stimulant; stimulation; stimulations; stimuler
toejuichen exciter; inciter; stimuler
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanmoedigen acclamer; activer; animer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enflammer; enthousiasmer; exciter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; raviver; stimuler; vivifier acclamer; activer; aggraver; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; faciliter; inciter; motiver; ovationner; ranimer; stimuler; tisonner; éperonner
aanvuren acclamer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enthousiasmer; exciter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; vivifier acclamer; activer; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; ovationner; ranimer; stimuler; tisonner
activeren activer; animer; aviver; enflammer; ranimer; raviver; stimuler; vitaliser; vivifier activer; animer; déclencher; stimuler
bezielen acclamer; activer; animer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enflammer; enthousiasmer; exciter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; raviver; stimuler; vivifier
een inspirerende werking hebben animer; enthousiasmer; inspirer; stimuler; vivifier
inboezemen animer; enthousiasmer; inspirer; stimuler; suggérer; vivifier
ingeven animer; enthousiasmer; inspirer; stimuler; suggérer; vivifier administrer; appliquer; apprécier; conjecturer; conseiller; couler à l'oreille; deviner; dicter; donner un médicament; déterminer; estimer; faire avaler; faire consommer; faire prendre; faire une expertise; fixer; indiquer; insinuer; priser; prédire; recommander; souffler; suggérer; taxer; verser; évaluer
inspireren animer; enthousiasmer; inspirer; stimuler; suggérer; vivifier
opleven animer; aviver; ranimer; raviver; vitaliser; vivifier reprendre ses forces; se réanimer
oppeppen activer; animer; enflammer; raviver; stimuler; vivifier
opwekken activer; animer; aviver; enflammer; ranimer; raviver; stimuler; vitaliser; vivifier actionner; aguillonner; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; exciter; inciter; mettre en marche; picoter; piquer; pousser; stimuler
reanimeren animer; aviver; ranimer; raviver; vitaliser; vivifier
stimuleren activer; animer; enflammer; raviver; stimuler; vivifier acclamer; actionner; activer; aggraver; aguillonner; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; mettre en marche; motiver; ovationner; picoter; piquer; pousser; provoquer; ranimer; stimuler; tisonner; éperonner; être l'instigateur de
toejuichen acclamer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enthousiasmer; exciter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; vivifier acclamer; applaudir; ovationner
tot leven wekken animer; aviver; ranimer; raviver; vitaliser; vivifier
verlevendigen animer; aviver; ranimer; raviver; vitaliser; vivifier rafraîchir; renouveler; se rafraîchir

Synonyms for "vivifier":