Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. aansmeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aansmeren from Dutch to German

aansmeren:

aansmeren verbe (smeer aan, smeert aan, smeerde aan, smeerden aan, aangesmeerd)

  1. aansmeren (aanpraten)
    aufschwatzen; aufreden
    • aufschwatzen verbe (schwatze auf, schwatzt auf, schwatzte auf, schwatztet auf, aufgeschwatzt)
    • aufreden verbe
  2. aansmeren (aanpraten)
    anschmieren; anschwatzen; aufschwätzen

Conjugations for aansmeren:

o.t.t.
  1. smeer aan
  2. smeert aan
  3. smeert aan
  4. smeren aan
  5. smeren aan
  6. smeren aan
o.v.t.
  1. smeerde aan
  2. smeerde aan
  3. smeerde aan
  4. smeerden aan
  5. smeerden aan
  6. smeerden aan
v.t.t.
  1. heb aangesmeerd
  2. hebt aangesmeerd
  3. heeft aangesmeerd
  4. hebben aangesmeerd
  5. hebben aangesmeerd
  6. hebben aangesmeerd
v.v.t.
  1. had aangesmeerd
  2. had aangesmeerd
  3. had aangesmeerd
  4. hadden aangesmeerd
  5. hadden aangesmeerd
  6. hadden aangesmeerd
o.t.t.t.
  1. zal aansmeren
  2. zult aansmeren
  3. zal aansmeren
  4. zullen aansmeren
  5. zullen aansmeren
  6. zullen aansmeren
o.v.t.t.
  1. zou aansmeren
  2. zou aansmeren
  3. zou aansmeren
  4. zouden aansmeren
  5. zouden aansmeren
  6. zouden aansmeren
diversen
  1. smeer aan!
  2. smeert aan!
  3. aangesmeerd
  4. aansmerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aansmeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
anschmieren aanpraten; aansmeren bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen
anschwatzen aanpraten; aansmeren
aufreden aanpraten; aansmeren
aufschwatzen aanpraten; aansmeren
aufschwätzen aanpraten; aansmeren

Related Definitions for "aansmeren":

  1. hem iets verkopen wat hij niet nodig heeft1
    • zijn broer heeft hem een computer aangesmeerd1

Wiktionary Translations for aansmeren:

aansmeren
verb
  1. besmeren
  2. agressief verkopen