Dutch

Detailed Translations for afwerpen from Dutch to German

afwerpen:

afwerpen verbe (werp af, werpt af, wierp af, wierpen af, afgeworpen)

  1. afwerpen (afsmijten)
    abwerfen
    • abwerfen verbe (werfe ab, wirfst ab, wirft ab, warf ab, warft ab, abgeworfen)

Conjugations for afwerpen:

o.t.t.
  1. werp af
  2. werpt af
  3. werpt af
  4. werpen af
  5. werpen af
  6. werpen af
o.v.t.
  1. wierp af
  2. wierp af
  3. wierp af
  4. wierpen af
  5. wierpen af
  6. wierpen af
v.t.t.
  1. heb afgeworpen
  2. hebt afgeworpen
  3. heeft afgeworpen
  4. hebben afgeworpen
  5. hebben afgeworpen
  6. hebben afgeworpen
v.v.t.
  1. had afgeworpen
  2. had afgeworpen
  3. had afgeworpen
  4. hadden afgeworpen
  5. hadden afgeworpen
  6. hadden afgeworpen
o.t.t.t.
  1. zal afwerpen
  2. zult afwerpen
  3. zal afwerpen
  4. zullen afwerpen
  5. zullen afwerpen
  6. zullen afwerpen
o.v.t.t.
  1. zou afwerpen
  2. zou afwerpen
  3. zou afwerpen
  4. zouden afwerpen
  5. zouden afwerpen
  6. zouden afwerpen
diversen
  1. werp af!
  2. werpt af!
  3. afgeworpen
  4. afwerpende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afwerpen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abwerfen afsmijten; afwerpen afzetten; droppen; ergens loslaten; naar beneden werpen; neerwerpen; omlaag werpen; opbrengen; opleveren

Wiktionary Translations for afwerpen:


Cross Translation:
FromToVia
afwerpen hinwerfen; wegwerfen cast — to throw down or aside
afwerpen erzeugen; hervorbringen; produzieren produireengendrer, donner naissance.
afwerpen beeilen; beschleunigen; fördern; befördern; schneller machen; akzelerieren précipiterjeter, faire tomber d’un lieu élevé.