Dutch

Detailed Translations for bemerken from Dutch to German

bemerken:

bemerken verbe (bemerk, bemerkt, bemerkte, bemerkten, bemerkt)

  1. bemerken (bespeuren; zien; voelen; )
    fühlen; sehen; spüren; beobachten; merken; bemerken; wahrnehmen; erkennen; feststellen; entdecken
    • fühlen verbe (fühle, fühlst, fühlt, fühlte, fühltet, gefühlt)
    • sehen verbe (sehe, siehst, sieht, sah, saht, gesehen)
    • spüren verbe (spüre, spürst, spürt, spürte, spürtet, gespürt)
    • beobachten verbe (beobachte, beobachtest, beobachtet, beobachtete, beobachtetet, beobachtet)
    • merken verbe (merke, merkst, merkt, merkte, merktet, gemerkt)
    • bemerken verbe (bemerke, bemerkst, bemerkt, bemerkte, bemerktet, bemerkt)
    • wahrnehmen verbe (nehme wahr, nimmst wahr, nimmt wahr, nahmt war, wahrgenommen)
    • erkennen verbe (erkenne, erkennst, erkennt, erkannte, erkanntet, erkannt)
    • feststellen verbe (stelle fest, stellst fest, stellt fest, stellte fest, stelltet fest, festgestellt)
    • entdecken verbe (entdecke, entdeckst, entdeckt, entdeckte, entdecktet, entdeckt)
  2. bemerken (opmerken; waarnemen; signaleren; gewaarworden; merken)
    bemerken; wahrnehmen; merken; signalisieren; feststellen; spüren
    • bemerken verbe (bemerke, bemerkst, bemerkt, bemerkte, bemerktet, bemerkt)
    • wahrnehmen verbe (nehme wahr, nimmst wahr, nimmt wahr, nahmt war, wahrgenommen)
    • merken verbe (merke, merkst, merkt, merkte, merktet, gemerkt)
    • signalisieren verbe (signalisiere, signalisierst, signalisiert, signalisierte, signalisiertet, signalisiert)
    • feststellen verbe (stelle fest, stellst fest, stellt fest, stellte fest, stelltet fest, festgestellt)
    • spüren verbe (spüre, spürst, spürt, spürte, spürtet, gespürt)
  3. bemerken (opmerken)
    bemerken; wahrnehmen; merken; spüren
    • bemerken verbe (bemerke, bemerkst, bemerkt, bemerkte, bemerktet, bemerkt)
    • wahrnehmen verbe (nehme wahr, nimmst wahr, nimmt wahr, nahmt war, wahrgenommen)
    • merken verbe (merke, merkst, merkt, merkte, merktet, gemerkt)
    • spüren verbe (spüre, spürst, spürt, spürte, spürtet, gespürt)

Conjugations for bemerken:

o.t.t.
  1. bemerk
  2. bemerkt
  3. bemerkt
  4. bemerken
  5. bemerken
  6. bemerken
o.v.t.
  1. bemerkte
  2. bemerkte
  3. bemerkte
  4. bemerkten
  5. bemerkten
  6. bemerkten
v.t.t.
  1. heb bemerkt
  2. hebt bemerkt
  3. heeft bemerkt
  4. hebben bemerkt
  5. hebben bemerkt
  6. hebben bemerkt
v.v.t.
  1. had bemerkt
  2. had bemerkt
  3. had bemerkt
  4. hadden bemerkt
  5. hadden bemerkt
  6. hadden bemerkt
o.t.t.t.
  1. zal bemerken
  2. zult bemerken
  3. zal bemerken
  4. zullen bemerken
  5. zullen bemerken
  6. zullen bemerken
o.v.t.t.
  1. zou bemerken
  2. zou bemerken
  3. zou bemerken
  4. zouden bemerken
  5. zouden bemerken
  6. zouden bemerken
diversen
  1. bemerk!
  2. bemerkt!
  3. bemerkt
  4. bemerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bemerken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bemerken bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; opmerken; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanmerken; babbelen; bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; merken; notitie nemen van; observeren; onderscheiden; ontwaren; praten; signaleren; snateren; spreken; te zien krijgen; voelen; waarnemen; wauwelen; zien; zwammen
beobachten bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aankijken; bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; opletten; signaleren; speurend kijken; toekijken; toeschouwen; toezien; turen; voelen; waarnemen; zien
entdecken bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien bekijken; bloot leggen; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontdekken; ontwaren; opsporen; reveleren; signaleren; vinden; voelen; waarnemen; zien
erkennen bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien begrijpen; beseffen; doorhebben; doorzien; doorzien hebben; een ereteken geven; gewaarworden; inzien; met het verstand vatten; onderkennen; onderscheiden; ontwaren; realiseren; snappen; te zien krijgen; van elkaar onderscheiden
feststellen bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; opmerken; signaleren; voelen; waarnemen; zien bekijken; beleven; bepalen; betogen; checken; constateren; demonstreren; determineren; ervaren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; nagaan; natrekken; observeren; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; signaleren; te zien krijgen; vaststellen; verifiëren; voelen; waarnemen; zien
fühlen bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aanvoelen; betasten; bevoelen; doorleven; doorstaan; iets voelen; inleven; invoelen; meeleven; verdragen; verduren; verteren; vingeren; voelen; voorvoelen
merken bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; opmerken; signaleren; voelen; waarnemen; zien aankruisen; aanvoelen; beleven; ervaren; gewaarworden; lucht krijgen van; merken; ondervinden; voelen; voorvoelen
sehen bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bezichtigen; bezien; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; toekijken; turen; voelen; waarnemen; zien
signalisieren bemerken; gewaarworden; merken; opmerken; signaleren; waarnemen attenderen; bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken; wijzen
spüren bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; opmerken; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanvoelen; achter komen; naspeuring doen; onderzoeken; rechercheren; snuffelen; speuren; voorvoelen; vorsen
wahrnehmen bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; opmerken; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanvoelen; aanzien; bekijken; beleven; ervaren; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; turen; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien

Wiktionary Translations for bemerken:

bemerken
verb
  1. etwas mit den Sinnen wahrnehmen
  2. sich einer Sache bewusst werden

Cross Translation:
FromToVia
bemerken merken; bemerken; erblicken; gewahr werden apercevoir — Remarquer une chose qui avait échappé d’abord.
bemerken auffassen; perzipieren; wahrnehmen percevoir — Traductions à trier suivant le sens
bemerken verstehen; begreifen; erfassen; wahrnehmen; auffassen saisir — Discerner, comprendre.