Dutch

Detailed Translations for falen from Dutch to German

falen:

falen verbe (faal, faalt, faalde, faalden, gefaald)

  1. falen (mislukken; verkeerd lopen; misgaan; )
    mißlingen; fehlschlagen; abgehen; scheitern; schiefgehen; irren; mißraten; auffliegen; danebengehen
    • mißlingen verbe (mißlinge, mißlingst, mißlingt, mißlang, mißlangt, mißlungen)
    • fehlschlagen verbe (schlage fehl, schlägst fehl, schlägt fehl, schlug fehl, schlugt fehl, fehlgeschlagen)
    • abgehen verbe (gehe ab, gehst ab, geht ab, ging ab, ginget ab, abgegangen)
    • scheitern verbe (scheitere, scheiterst, scheitert, scheiterte, scheitertet, gescheitert)
    • schiefgehen verbe (geh schief, gehst schief, geht schief, ging schief, gingt schief, schiefgegangen)
    • irren verbe (irre, irrst, irrt, irrte, irrtet, geirrt)
    • mißraten verbe (mißrate, mißrätst, mißrät, mißriet, mißrietet, mißraten)
    • auffliegen verbe (fliege auf, fliegst auf, fliegt auf, flog auf, floget auf, aufgeflogen)
    • danebengehen verbe

Conjugations for falen:

o.t.t.
  1. faal
  2. faalt
  3. faalt
  4. falen
  5. falen
  6. falen
o.v.t.
  1. faalde
  2. faalde
  3. faalde
  4. faalden
  5. faalden
  6. faalden
v.t.t.
  1. heb gefaald
  2. hebt gefaald
  3. heeft gefaald
  4. hebben gefaald
  5. hebben gefaald
  6. hebben gefaald
v.v.t.
  1. had gefaald
  2. had gefaald
  3. had gefaald
  4. hadden gefaald
  5. hadden gefaald
  6. hadden gefaald
o.t.t.t.
  1. zal falen
  2. zult falen
  3. zal falen
  4. zullen falen
  5. zullen falen
  6. zullen falen
o.v.t.t.
  1. zou falen
  2. zou falen
  3. zou falen
  4. zouden falen
  5. zouden falen
  6. zouden falen
diversen
  1. faal!
  2. faalt!
  3. gefaald
  4. falend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for falen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abgehen afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen eraf gaan
auffliegen afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen openvliegen; opvliegen; opwaarts vliegen
danebengehen afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen
fehlschlagen afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen ketsen
irren afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen dolen; omzwerven; ronddwalen; waren; zwerven
mißlingen afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen
mißraten afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen
scheitern afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen averij oplopen; ten onder gaan; vergaan
schiefgehen afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen de weg kwijtraken; scheef gaan; verdwalen; verkeerd aflopen; verkeerd gaan; verkeerd lopen; verongelukken

Antonyms for "falen":


Related Definitions for "falen":

  1. niet lukken, niet het verwachte resultaat opleveren1
    • bij deze opdracht heeft hij gefaald1

Wiktionary Translations for falen:

falen
verb
  1. niet bereiken van doelen

Cross Translation:
FromToVia
falen fehlschlagen; nach hinten losgehen backfire — fail
falen scheitern fail — be unsuccessful
falen ausrutschen slip — to lose one's traction
falen irren; sich irren; Fehler machen slip — to err
falen eine Panne haben tomber en panne — Arriver dans une situation où un outil ou un véhicule ne fonctionne plus par manque de carburant où à cause de batteries vides, ou encore doit être réparé.