Dutch

Detailed Translations for griepen from Dutch to German

griepen:

griepen verbe

  1. griepen (etteren; zeiken; klieren)
    jammern; nörgeln; quaken; wehklagen; klagen; trödeln; eitern; klonen; leinern; sichekligbenehmen; zwicken; wimmern; winseln; vergraulen; faseln; flennen; greinen; wegekeln
    • jammern verbe (jammre, jammerst, jammert, jammerte, jammertet, gejammert)
    • nörgeln verbe (nörgele, nörgelst, nörgelt, nörgelte, nörgeltet, genörgelt)
    • quaken verbe (quake, quakst, quakt, quakte, quaktet, gequakt)
    • wehklagen verbe (wehklage, wehklagst, wehklagt, wehklagte, wehklagtet, wehgeklagt)
    • klagen verbe (klage, klagst, klagt, klagte, klagtet, geklagt)
    • trödeln verbe (trödele, trödelst, trödelt, trödelte, trödeltet, getrödelt)
    • eitern verbe (eitere, eiterst, eitert, eiterte, eitertet, geeitert)
    • klonen verbe (klone, klonst, klont, klonte, klontet, geklont)
    • leinern verbe (leinere, leinerst, leinert, leinerte, leinertet, geleinert)
    • zwicken verbe (zwicke, zwickst, zwickt, zwickte, zwicktet, gezwickt)
    • wimmern verbe (wimmere, wimmerst, wimmert, wimmerte, wimmertet, gewimmert)
    • winseln verbe (winsele, winselst, winselt, winselte, winseltet, gewinselt)
    • vergraulen verbe (vergraule, vergraulst, vergrault, vergraulte, vergraultet, vergrault)
    • faseln verbe (fasle, faselst, faselt, faselte, faseltet, gefaselt)
    • flennen verbe (flenne, flennst, flennt, flennte, flenntet, geflennt)
    • greinen verbe (greine, greinst, greint, greinte, greintet, gegreint)
    • wegekeln verbe (ekele weg, ekelst weg, ekelt weg, ekelte weg, ekeltet weg, weggeekelt)

Translation Matrix for griepen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
eitern etteren; griepen; klieren; zeiken een eed afleggen; etteren; pus afscheiden; wegpesten; zweren
faseln etteren; griepen; klieren; zeiken babbelen; bazelen; communiceren; een conversatie hebben; ijlen; in contact staan; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; lallen; leuteren; morren; murmeren; ontevreden mompelen; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; snateren; spreken; wartaal spreken; wauwelen; zwammen
flennen etteren; griepen; klieren; zeiken emmeren; grienen; huilen; janken; sniffen; snikken; snotteren; wenen
greinen etteren; griepen; klieren; zeiken bouderen; een pruillip trekken; grienen; huilen; janken; pruilen; snikken; snotteren
jammern etteren; griepen; klieren; zeiken emmeren; huilen; jammeren; jeremiëren; schreien; weeklagen
klagen etteren; griepen; klieren; zeiken bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; condoleren; een klacht indienen; eisen; jammeren; jeremiëren; klagen; medeleven betuigen; misnoegen uiten; over iets mopperen; reclameren; weeklagen; zeuren; zich beklagen; zijn beklag indienen
klonen etteren; griepen; klieren; zeiken klonen
leinern etteren; griepen; klieren; zeiken
nörgeln etteren; griepen; klieren; zeiken brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen
quaken etteren; griepen; klieren; zeiken kwaken; kwekken; kwetteren; slissen; snateren
sichekligbenehmen etteren; griepen; klieren; zeiken
trödeln etteren; griepen; klieren; zeiken banjeren; dralen; drentelen; druilen; flaneren; lanterfanten; luieren; lummelen; miezeren; nietsdoen; niksen; rondhangen; sjokken; slenteren; talmen; teuten; treuzelen; voortsukkelen
vergraulen etteren; griepen; klieren; zeiken wegpesten
wegekeln etteren; griepen; klieren; zeiken koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
wehklagen etteren; griepen; klieren; zeiken huilen; jammeren; jeremiëren; kreunen; schreien; steunen; weeklagen
wimmern etteren; griepen; klieren; zeiken emmeren; jammeren; jeremiëren; kermen; kreunen; steunen; weeklagen
winseln etteren; griepen; klieren; zeiken emmeren; jammeren; jeremiëren; kermen; kreunen; steunen; weeklagen
zwicken etteren; griepen; klieren; zeiken knellen; nijpen; strak zitten