Summary


Dutch

Detailed Translations for inmanen from Dutch to German

inmanen:

inmanen verbe

  1. inmanen (eisen; vorderen; invorderen)
    fordern; verlangen; anfordern; einfordern; einziehen; kommandieren; erheben
    • fordern verbe (fordre, forderst, fordert, forderte, fordertet, gefordert)
    • verlangen verbe (verlange, verlangst, verlangt, verlangte, verlangtet, verlangt)
    • anfordern verbe (fordere an, forderst an, fordert an, forderte an, fordertet an, angefordert)
    • einfordern verbe (fordere ein, forderst ein, fordert ein, forderte ein, fordertet ein, eingefordert)
    • einziehen verbe (ziehe ein, ziehst ein, zieht ein, zog ein, zogt ein, eingezogen)
    • kommandieren verbe (kommandiere, kommandierst, kommandiert, kommandierte, kommandiertet, kommandiert)
    • erheben verbe (erhebe, erhebst, erhebt, erhob, erhobt, erhoben)

Translation Matrix for inmanen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
anfordern eisen; inmanen; invorderen; vorderen aanspraak maken op; aanvragen; bestellen; eisen; opeisen; opvorderen; opvragen; orderen; rekwestreren; rekwireren; vereisen; vergen; verlangen; verzoeken; vorderen; vragen
einfordern eisen; inmanen; invorderen; vorderen aanspraak maken op; aanspraak op maken; aanvragen; eisen; iets verduren; incasseren; opeisen; opvangen; opvorderen; opvragen; rekwireren; vereisen; vergen; verlangen; verzoeken; vorderen; vragen
einziehen eisen; inmanen; invorderen; vorderen afzuigen; binnenmarcheren; binnentrekken; binnenvallen; een snuif nemen; iets verduren; incasseren; insnuiven; inspringen; inwinnen; onverwachts langskomen; opsnuiven; opvangen; opzuigen; snuiven; trachten te krijgen; verbeurdverklaren; wegzuigen
erheben eisen; inmanen; invorderen; vorderen eisen; heffen; hoger maken; in opstand komen; lichten; omhoog brengen; omhoog doen; omhoogheffen; omhoogkomen; opheffen; oprichten; opstijgen; optillen; optrekken; opvliegen; overeindzetten; rebelleren; tillen; vereisen; vergen; verhogen; verlangen
fordern eisen; inmanen; invorderen; vorderen aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanspraak maken op; aanvragen; eisen; manen; ontbieden; opeisen; oproepen; opvorderen; opvragen; rekwireren; rekwisiteren; sommeren; vereisen; vergen; verlangen; verzoeken; vorderen; vragen
kommandieren eisen; inmanen; invorderen; vorderen aanvoeren; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; leiden; leidinggeven; macht uitoefenen; opdragen; overheersen; regeren; verordenen; verordonneren
verlangen eisen; inmanen; invorderen; vorderen een sterke begeerte hebben naar; hongeren naar; hopen; spinzen; van hoop vervuld zijn; verlangen