Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. uitsparen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitsparen from Dutch to German

uitsparen:

uitsparen verbe (spaar uit, spaart uit, spaarde uit, spaarden uit, uitgespaard)

  1. uitsparen (openlaten)
    offenlassen; aussparen; freilassen
    • offenlassen verbe (lasse offen, läßest offen, läßt offen, ließ offen, ließt offen, offengelassen)
    • aussparen verbe (spare aus, sparst aus, spart aus, sparte aus, spartet aus, ausgespart)
    • freilassen verbe (lasse frei, läßt frei, läßt fei, ließ frei, ließt frei, freigelassen)

Conjugations for uitsparen:

o.t.t.
  1. spaar uit
  2. spaart uit
  3. spaart uit
  4. sparen uit
  5. sparen uit
  6. sparen uit
o.v.t.
  1. spaarde uit
  2. spaarde uit
  3. spaarde uit
  4. spaarden uit
  5. spaarden uit
  6. spaarden uit
v.t.t.
  1. heb uitgespaard
  2. hebt uitgespaard
  3. heeft uitgespaard
  4. hebben uitgespaard
  5. hebben uitgespaard
  6. hebben uitgespaard
v.v.t.
  1. had uitgespaard
  2. had uitgespaard
  3. had uitgespaard
  4. hadden uitgespaard
  5. hadden uitgespaard
  6. hadden uitgespaard
o.t.t.t.
  1. zal uitsparen
  2. zult uitsparen
  3. zal uitsparen
  4. zullen uitsparen
  5. zullen uitsparen
  6. zullen uitsparen
o.v.t.t.
  1. zou uitsparen
  2. zou uitsparen
  3. zou uitsparen
  4. zouden uitsparen
  5. zouden uitsparen
  6. zouden uitsparen
en verder
  1. ben uitgespaard
  2. bent uitgespaard
  3. is uitgespaard
  4. zijn uitgespaard
  5. zijn uitgespaard
  6. zijn uitgespaard
diversen
  1. spaar uit!
  2. spaart uit!
  3. uitgespaard
  4. uitsparend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitsparen

  1. uitsparen

Translation Matrix for uitsparen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aussparen openlaten; uitsparen
freilassen openlaten; uitsparen afbreken; amnestie verlenen; banen; bevrijden; beëindigen; emanciperen; forceren; in vrijheid stellen; invrijheidstellen; laten; laten gaan; laten lopen; loskomen; loslaten; losmaken; niet vasthouden; ontbinden; ontsnappen; opheffen; permitteren; stukmaken; toelaten; van de boeien ontdoen; verbreken; verbrijzelen; verlossen; vrijaf geven; vrijgeven; vrijkomen; vrijlaten; vrijmaken; vrijvechten; zich bevrijden
offenlassen openlaten; uitsparen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
Freistellen uitsparen Achtergrond verwijderen

Wiktionary Translations for uitsparen:

uitsparen
verb
  1. deu: sparen

Cross Translation:
FromToVia
uitsparen erübrigen; sparen; ersparen économiserdépenser avec ménagement, avec le souci d’épargner.
uitsparen sparen; ersparen; erübrigen épargner — Ménager quelque chose, ne l’employer qu’avec réserve.