Dutch

Detailed Translations for aanbinden from Dutch to English

aanbinden:

aanbinden verbe (bind aan, bindt aan, bond aan, bonden aan, aangebonden)

  1. aanbinden (beginnen; aanknopen)
    to begin; to start; to take on; to enter into
    • begin verbe (begins, beginning)
    • start verbe (starts, started, starting)
    • take on verbe (takes on, took on, taking on)
    • enter into verbe (enters into, entered into, entering into)

Conjugations for aanbinden:

o.t.t.
  1. bind aan
  2. bindt aan
  3. bindt aan
  4. binden aan
  5. binden aan
  6. binden aan
o.v.t.
  1. bond aan
  2. bond aan
  3. bond aan
  4. bonden aan
  5. bonden aan
  6. bonden aan
v.t.t.
  1. heb aangebonden
  2. hebt aangebonden
  3. heeft aangebonden
  4. hebben aangebonden
  5. hebben aangebonden
  6. hebben aangebonden
v.v.t.
  1. had aangebonden
  2. had aangebonden
  3. had aangebonden
  4. hadden aangebonden
  5. hadden aangebonden
  6. hadden aangebonden
o.t.t.t.
  1. zal aanbinden
  2. zult aanbinden
  3. zal aanbinden
  4. zullen aanbinden
  5. zullen aanbinden
  6. zullen aanbinden
o.v.t.t.
  1. zou aanbinden
  2. zou aanbinden
  3. zou aanbinden
  4. zouden aanbinden
  5. zouden aanbinden
  6. zouden aanbinden
diversen
  1. bind aan!
  2. bindt aan!
  3. aangebonden
  4. aanbindende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanbinden:

NounRelated TranslationsOther Translations
start aanvang; aanzet; begin; initiatief; inzet; opening; start
VerbRelated TranslationsOther Translations
begin aanbinden; aanknopen; beginnen aanbreken; aanvangen; beginnen; een begin nemen; engageren; erbij betrekken; inluiden; intreden; inviteren; inzetten; op gang komen; starten; uitnodigen; van start gaan
enter into aanbinden; aanknopen; beginnen aangaan; aanknopen; boeken; inboeken; noteren; opschrijven; optekenen; registreren; vastleggen
start aanbinden; aanknopen; beginnen aanbreken; aandoen; aangaan; aanmaken; aanvangen; aanzetten; afreizen; beginnen; een begin nemen; heengaan; inleiden; inluiden; inschakelen; intreden; inzetten; lanceren; omhoogkomen; ondernemen; op de markt brengen; op gang komen; openen; opstarten; opstijgen; opvliegen; starten; uitgeven; van start gaan; van wal gaan; van wal steken; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
take on aanbinden; aanknopen; beginnen aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvangen; accepteren; beginnen; onderhanden nemen; op zich nemen; starten; van plan zijn; van start gaan

Wiktionary Translations for aanbinden:


Cross Translation:
FromToVia
aanbinden begin; commence; start; collide with; crash into; bring up; broach; land; address; accost; hitch on; hook on; attach; approach; deal with; tackle; berth aborder — intransitif|fr marine|fr arriver au bord, prendre terre.
aanbinden begin; commence; start commencerengager une action ; entreprendre une tâche.
aanbinden tie on; moor; fasten; tie; attach; tether; link lierserrer avec une corde ou avec toute autre chose flexible.

Related Translations for aanbinden