Dutch

Detailed Translations for losmaken from Dutch to English

losmaken:

losmaken verbe (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)

  1. losmaken (lostornen; uittrekken; uithalen; tornen; loskrijgen)
    to pull out; to untie; to unpick; to get undone
    • pull out verbe (pulls out, pulled out, pulling out)
    • untie verbe (unties, untied, untying)
    • unpick verbe (unpicks, unpicked, unpicking)
    • get undone verbe (gets undone, got undone, getting undone)
  2. losmaken (scheiden; loskrijgen; detacheren; loswerken)
    to loosen; to unlace; to work loose; to release; to untie; to set free
    • loosen verbe (loosens, loosened, loosening)
    • unlace verbe (unlaces, unlaced, unlacing)
    • work loose verbe (works loose, worked loose, working loose)
    • release verbe (releases, released, releasing)
    • untie verbe (unties, untied, untying)
    • set free verbe (sets free, set free, setting free)
  3. losmaken (in vrijheid stellen; vrijlaten; bevrijden; van de boeien ontdoen; loslaten)
    to release; to liberate; to set free; to let go; to set at liberty
    • release verbe (releases, released, releasing)
    • liberate verbe (liberates, liberated, liberating)
    • set free verbe (sets free, set free, setting free)
    • let go verbe (lets go, let go, letting go)
    • set at liberty verbe (sets at liberty, set at liberty, setting at liberty)
  4. losmaken (teweegbrengen)
    to bring on; to bring about; to effect; to produce
    • bring on verbe (brings on, brought on, bringing on)
    • bring about verbe (brings about, brought about, bringing about)
    • effect verbe (effects, effected, effecting)
    • produce verbe (produces, produced, producing)
  5. losmaken
    to loose; to loosen
    – make loose or looser 1
    • loose verbe (looses, loosed, loosing)
    • loosen verbe (loosens, loosened, loosening)
      • loosen the tension on a rope1
  6. losmaken
    unpin
    – To remove an item, such as a library, a program shortcut, an emoticon, or a map point of interest, from a given area of the UI, to make it unaccessible in that area (e.g., to make a library non-visible in the navigation pane). 2

Conjugations for losmaken:

o.t.t.
  1. maak los
  2. maakt los
  3. maakt los
  4. maken los
  5. maken los
  6. maken los
o.v.t.
  1. maakte los
  2. maakte los
  3. maakte los
  4. maakten los
  5. maakten los
  6. maakten los
v.t.t.
  1. heb losgemaakt
  2. hebt losgemaakt
  3. heeft losgemaakt
  4. hebben losgemaakt
  5. hebben losgemaakt
  6. hebben losgemaakt
v.v.t.
  1. had losgemaakt
  2. had losgemaakt
  3. had losgemaakt
  4. hadden losgemaakt
  5. hadden losgemaakt
  6. hadden losgemaakt
o.t.t.t.
  1. zal losmaken
  2. zult losmaken
  3. zal losmaken
  4. zullen losmaken
  5. zullen losmaken
  6. zullen losmaken
o.v.t.t.
  1. zou losmaken
  2. zou losmaken
  3. zou losmaken
  4. zouden losmaken
  5. zouden losmaken
  6. zouden losmaken
en verder
  1. ben losgemaakt
  2. bent losgemaakt
  3. is losgemaakt
  4. zijn losgemaakt
  5. zijn losgemaakt
  6. zijn losgemaakt
diversen
  1. maak los!
  2. maakt los!
  3. losgemaakt
  4. losmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for losmaken:

NounRelated TranslationsOther Translations
effect effect; gevolg; inwerking; resultaat; teweegbrengen; teweegbrenging; uitwerking
produce artikelen; koopwaar; voorwerpen; waar
release amnestie; bevrijding; invrijheidstelling; kwijtschelding; loslating; losraken; ontzetting; redding; uitlaat; uitlaatpijp; verlossing; versie; vlampijp; vrijlating; vrijmaking; zaligheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
bring about losmaken; teweegbrengen bewerkstelligen; realiseren; teweegbrengen; tot stand brengen; totstandbrengen; veroorzaken; verwerkelijken; verwezenlijken; voor elkaar krijgen
bring on losmaken; teweegbrengen teweegbrengen; veroorzaken
effect losmaken; teweegbrengen bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; verwezenlijken
get undone loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken loskrijgen; open krijgen
let go bevrijden; in vrijheid stellen; loslaten; losmaken; van de boeien ontdoen; vrijlaten amnestie verlenen; invrijheidstellen; laten gaan; laten lopen; loslaten; niet vasthouden; vrijaf geven; vrijgeven; vrijlaten
liberate bevrijden; in vrijheid stellen; loslaten; losmaken; van de boeien ontdoen; vrijlaten van last bevrijden; verlossen
loose losmaken
loosen detacheren; loskrijgen; losmaken; loswerken; scheiden afschroeven; los worden; losdraaien; losgaan; losknopen; losschroeven; ontknopen; openschroeven
produce losmaken; teweegbrengen fabriceren; laten zien; maken; opbrengen; opleveren; produceren; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tot stand brengen; vervaardigen; verwekken; voor elkaar krijgen; voordedaghalen; voortbrengen
pull out loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; loshalen; opgeven; ophouden; stoppen; tevoorschijn trekken; uithalen; uitnemen; uitrukken; uitscheuren
release bevrijden; detacheren; in vrijheid stellen; loskrijgen; loslaten; losmaken; loswerken; scheiden; van de boeien ontdoen; vrijlaten afhelpen; amnestie verlenen; bevrijden van; bevrijden van belegeraars; invrijheidstellen; lanceren; laten gaan; laten opstijgen; loskomen; loslaten; ontheffen; ontslaan; ontsnappen; ontzetten; op de markt brengen; openen; openstellen; oplaten; toegankelijk maken; uitgeven; uitsturen; van last bevrijden; verlossen; verzenden; vrijgeven; vrijkomen; vrijlaten; wegsturen; wegzenden; zich bevrijden
set at liberty bevrijden; in vrijheid stellen; loslaten; losmaken; van de boeien ontdoen; vrijlaten
set free bevrijden; detacheren; in vrijheid stellen; loskrijgen; loslaten; losmaken; loswerken; scheiden; van de boeien ontdoen; vrijlaten bevrijden van belegeraars; laten gaan; loslaten; niet vasthouden; ontzetten; verlossen
unlace detacheren; loskrijgen; losmaken; loswerken; scheiden
unpick loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken loshaken; loshalen; nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; uithalen; vernietigen
unpin losmaken
untie detacheren; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; scheiden; tornen; uithalen; uittrekken losknopen; ontknopen; ontrafelen; ontwarren; uit de war halen; uit elkaar halen
work loose detacheren; loskrijgen; losmaken; loswerken; scheiden
ModifierRelated TranslationsOther Translations
loose beweegbaar; los; mobiel; mul; niet vast; ongedisciplineerd; pulverig; roerend; ruim; rul; verplaatsbaar; verschuifbaar; verzetbaar; wijd

Wiktionary Translations for losmaken:

losmaken
verb
  1. ervoor zorgen dat iets of iemand los wordt
losmaken
verb
  1. make less tight
  2. to unfasten
  3. to make something loose
  4. -
  5. to loosen, as something interlaced or knotted
  6. to free from fastening or from restraint

Cross Translation:
FromToVia
losmaken detach; untie; unfasten; uncouple détacher — Dégager de ce qui l’attachait (sens général)