Dutch

Detailed Translations for opsluiten from Dutch to English

opsluiten:

opsluiten verbe (sluit op, sloot op, sloten op, opgesloten)

  1. opsluiten (gevangen zetten; isoleren; interneren)
    to detain
    • detain verbe (detains, detained, detaining)
  2. opsluiten (in de cel zetten; vastzetten)
    to detain; to hold; to lock up; put in gaol
    • detain verbe (detains, detained, detaining)
    • hold verbe (holds, held, holding)
    • lock up verbe (locks up, locked up, locking up)
    • put in gaol verbe
  3. opsluiten (vastzetten)
    to lock up; to corner; to fasten
    • lock up verbe (locks up, locked up, locking up)
    • corner verbe (corners, cornered, cornering)
    • fasten verbe (fastens, fastened, fastening)
  4. opsluiten (achter de tralies zetten)
    to lock up; put behind bars

Conjugations for opsluiten:

o.t.t.
  1. sluit op
  2. sluit op
  3. sluit op
  4. sluiten op
  5. sluiten op
  6. sluiten op
o.v.t.
  1. sloot op
  2. sloot op
  3. sloot op
  4. sloten op
  5. sloten op
  6. sloten op
v.t.t.
  1. heb opgesloten
  2. hebt opgesloten
  3. heeft opgesloten
  4. hebben opgesloten
  5. hebben opgesloten
  6. hebben opgesloten
v.v.t.
  1. had opgesloten
  2. had opgesloten
  3. had opgesloten
  4. hadden opgesloten
  5. hadden opgesloten
  6. hadden opgesloten
o.t.t.t.
  1. zal opsluiten
  2. zult opsluiten
  3. zal opsluiten
  4. zullen opsluiten
  5. zullen opsluiten
  6. zullen opsluiten
o.v.t.t.
  1. zou opsluiten
  2. zou opsluiten
  3. zou opsluiten
  4. zouden opsluiten
  5. zouden opsluiten
  6. zouden opsluiten
en verder
  1. ben opgesloten
  2. bent opgesloten
  3. is opgesloten
  4. zijn opgesloten
  5. zijn opgesloten
  6. zijn opgesloten
diversen
  1. sluit op!
  2. sluit op!
  3. opgesloten
  4. opsluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opsluiten:

NounRelated TranslationsOther Translations
corner hoek; hoekbal; hoekje; hoekschop; schuilhoek; schuilhoekje
hold bak; barrel; beetnemen; beetpakken; emmer; fust; greep; houdgreep; kuip; pot; scheepsruim; teil; ton; vastpakken; vat
VerbRelated TranslationsOther Translations
corner opsluiten; vastzetten
detain gevangen zetten; in de cel zetten; interneren; isoleren; opsluiten; vastzetten aanhouden; arresteren; detineren; gevangen houden; gevangenhouden; gevangennemen; in hechtenis houden; inrekenen; oppakken; vasthouden
fasten opsluiten; vastzetten aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aandrukken; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; binden; ergens aan bevestigen; hechten; in de val laten lopen; knevelen; knopen; meren; strikken; vastbinden; vastdrukken; vasthaken; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastnaaien; vastzetten; verbinden; verzekeren
hold in de cel zetten; opsluiten; vastzetten aanhouden; arresteren; beethouden; beseffen; doorzien; gevangennemen; handhaven; inrekenen; inzien; niet laten gaan; onderkennen; oppakken; realiseren; stand houden; vasthouden; wachten
lock up achter de tralies zetten; in de cel zetten; opsluiten; vastzetten afdekken; afschermen; afschutten; afsluiten; beschermen; beschutten; dichtdoen; opbergen; wegbergen; wegsluiten; wegsteken; wegstoppen
put behind bars achter de tralies zetten; opsluiten
put in gaol in de cel zetten; opsluiten; vastzetten

Related Definitions for "opsluiten":

  1. hem in een dichte afgesloten ruimte zetten1
    • de dief werd in de gevangenis opgesloten1

Wiktionary Translations for opsluiten:

opsluiten
verb
  1. (overgankelijk) iemand achter slot gevangen zetten
opsluiten
verb
  1. to lock away in prison

Cross Translation:
FromToVia
opsluiten squeeze; strech; wind up; rack; strain; stress; tense; tighten; oppress; pinch; squash; lock up; shut up; put away; stow; confine; enclose; condense; shake hands; keep; stay serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).