Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. afpingelen:


Dutch

Detailed Translations for afpingelen from Dutch to English

afpingelen:

afpingelen verbe (pingel af, pingelt af, pingelde af, pingelden af, afgepingeld)

  1. afpingelen (marchanderen; onderhandelen; afdingen; pingelen; sjacheren)
    to negotiate; negociate
    – discuss the terms of an arrangement 1
    • negotiate verbe (negotiates, negotiated, negotiating)
      • They negotiated the sale of the house1
    • negociate verbe
    to bargain; to haggle
    • bargain verbe (bargains, bargained, bargaining)
    • haggle verbe (haggles, haggled, haggling)
    to mediate
    – act between parties with a view to reconciling differences 1
    • mediate verbe (mediates, mediated, mediating)
      • He mediated a settlement1

Conjugations for afpingelen:

o.t.t.
  1. pingel af
  2. pingelt af
  3. pingelt af
  4. pingelen af
  5. pingelen af
  6. pingelen af
o.v.t.
  1. pingelde af
  2. pingelde af
  3. pingelde af
  4. pingelden af
  5. pingelden af
  6. pingelden af
v.t.t.
  1. heb afgepingeld
  2. hebt afgepingeld
  3. heeft afgepingeld
  4. hebben afgepingeld
  5. hebben afgepingeld
  6. hebben afgepingeld
v.v.t.
  1. had afgepingeld
  2. had afgepingeld
  3. had afgepingeld
  4. hadden afgepingeld
  5. hadden afgepingeld
  6. hadden afgepingeld
o.t.t.t.
  1. zal afpingelen
  2. zult afpingelen
  3. zal afpingelen
  4. zullen afpingelen
  5. zullen afpingelen
  6. zullen afpingelen
o.v.t.t.
  1. zou afpingelen
  2. zou afpingelen
  3. zou afpingelen
  4. zouden afpingelen
  5. zouden afpingelen
  6. zouden afpingelen
diversen
  1. pingel af!
  2. pingelt af!
  3. afgepingeld
  4. afpingelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afpingelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bargain aanbieding; afpingelarij; deal; knibbelarij; koopje; marchandering; onderhandeling; speciale aanbieding; spotkoopje; transactie; zaak
haggle marchandering; onderhandeling
VerbRelated TranslationsOther Translations
bargain afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren afdingen; dingen
haggle afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren afdingen; beknibbelen; dingen; knibbelen; knijpen; schrapen
mediate afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; middelen; tegengestelden verenigen; tussenbeide komen; tussenkomen; zinnen op
negociate afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren bemiddelen; incalculeren; tussenkomen; verdisconteren
negotiate afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren bemiddelen; incalculeren; tussenkomen; verdisconteren