Dutch

Detailed Translations for afsteken from Dutch to English

afsteken:

afsteken verbe (steek af, steekt af, stak af, staken af, afgestoken)

  1. afsteken (opvallen; uitsteken; uitspringen; eruit springen; in het oog lopen)
    to attract attention; to stick out; to stand out; to protrude; to be conspicuous; to leap out; to show off; to prance; to jut out
    • attract attention verbe (attracts attention, attracted attention, attracting attention)
    • stick out verbe (sticks out, stuck out, sticking out)
    • stand out verbe (stands out, stood out, standing out)
    • protrude verbe (protrudes, protruded, protruding)
    • be conspicuous verbe (is conspicuous, being conspicuous)
    • leap out verbe (leaps out, leapt out, leaping out)
    • show off verbe (shows off, showed off, showing off)
    • prance verbe (prances, pranced, prancing)
    • jut out verbe (juts out, jutted out, jutting out)
  2. afsteken (afvaren; wegvaren)
    to sail away; to leave; to depart; to take off
    • sail away verbe (sails away, sailed away, sailing away)
    • leave verbe (leaves, left, leaving)
    • depart verbe (departs, departed, departing)
    • take off verbe (takes off, took off, taking off)

Conjugations for afsteken:

o.t.t.
  1. steek af
  2. steekt af
  3. steekt af
  4. steken af
  5. steken af
  6. steken af
o.v.t.
  1. stak af
  2. stak af
  3. stak af
  4. staken af
  5. staken af
  6. staken af
v.t.t.
  1. ben afgestoken
  2. bent afgestoken
  3. is afgestoken
  4. zijn afgestoken
  5. zijn afgestoken
  6. zijn afgestoken
v.v.t.
  1. was afgestoken
  2. was afgestoken
  3. was afgestoken
  4. waren afgestoken
  5. waren afgestoken
  6. waren afgestoken
o.t.t.t.
  1. zal afsteken
  2. zult afsteken
  3. zal afsteken
  4. zullen afsteken
  5. zullen afsteken
  6. zullen afsteken
o.v.t.t.
  1. zou afsteken
  2. zou afsteken
  3. zou afsteken
  4. zouden afsteken
  5. zouden afsteken
  6. zouden afsteken
diversen
  1. steek af!
  2. steekt af!
  3. afgestoken
  4. afstekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afsteken:

NounRelated TranslationsOther Translations
depart heengaan; vertrekken
leave heengaan; snipperdag; vakantie; verlof; verlofjaar; verloftijd; vertrekken
VerbRelated TranslationsOther Translations
attract attention afsteken; eruit springen; in het oog lopen; opvallen; uitspringen; uitsteken aandacht trekken
be conspicuous afsteken; eruit springen; in het oog lopen; opvallen; uitspringen; uitsteken
depart afsteken; afvaren; wegvaren afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken
jut out afsteken; eruit springen; in het oog lopen; opvallen; uitspringen; uitsteken vooruitspringen; vooruitsteken
leap out afsteken; eruit springen; in het oog lopen; opvallen; uitspringen; uitsteken
leave afsteken; afvaren; wegvaren afgeven; afleveren; afreizen; bestellen; bezorgen; brengen; gaan; heengaan; in de steek laten; opbreken; opstappen; overhandigen; overlaten; smeren; thuisbezorgen; uitgaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken; zich verwijderen
prance afsteken; eruit springen; in het oog lopen; opvallen; uitspringen; uitsteken tentoonspreiden; uitstallen
protrude afsteken; eruit springen; in het oog lopen; opvallen; uitspringen; uitsteken
sail away afsteken; afvaren; wegvaren uitzeilen
show off afsteken; eruit springen; in het oog lopen; opvallen; uitspringen; uitsteken geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met; tentoonspreiden; uitstallen
stand out afsteken; eruit springen; in het oog lopen; opvallen; uitspringen; uitsteken
stick out afsteken; eruit springen; in het oog lopen; opvallen; uitspringen; uitsteken
take off afsteken; afvaren; wegvaren aanbreken; aanvangen; afdoen; afhandelen; afreizen; beginnen; beslechten; de hoogte ingaan; een begin nemen; heengaan; in de lucht omhoogstijgen; intreden; inzetten; kopiëren; nabootsen; namaken; omhoogkomen; ontkleden; op gang komen; opstappen; opstijgen; opvliegen; smeren; starten; stijgen; twist uit de weg ruimen; uitdoen; uitkleden; uittrekken; van start gaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken

Wiktionary Translations for afsteken:


Cross Translation:
FromToVia
afsteken subtract; abstract; take away; remove; seize; take; cut off; cut; curtail; retrench; slash; truncate; deduct; count down; write off retrancher — Traductions à vérifier et à trier

Related Translations for afsteken