Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aftobben:


Dutch

Detailed Translations for aftobben from Dutch to English

aftobben:

aftobben verbe (tob af, tobt af, tobde af, tobden af, afgetobd)

  1. aftobben
    to worry; to fret; to brood
    • worry verbe (worries, worried, worrying)
    • fret verbe (frets, fretted, fretting)
    • brood verbe (broods, brooded, brooding)

Conjugations for aftobben:

o.t.t.
  1. tob af
  2. tobt af
  3. tobt af
  4. tobben af
  5. tobben af
  6. tobben af
o.v.t.
  1. tobde af
  2. tobde af
  3. tobde af
  4. tobden af
  5. tobden af
  6. tobden af
v.t.t.
  1. heb afgetobd
  2. hebt afgetobd
  3. heeft afgetobd
  4. hebben afgetobd
  5. hebben afgetobd
  6. hebben afgetobd
v.v.t.
  1. had afgetobd
  2. had afgetobd
  3. had afgetobd
  4. hadden afgetobd
  5. hadden afgetobd
  6. hadden afgetobd
o.t.t.t.
  1. zal aftobben
  2. zult aftobben
  3. zal aftobben
  4. zullen aftobben
  5. zullen aftobben
  6. zullen aftobben
o.v.t.t.
  1. zou aftobben
  2. zou aftobben
  3. zou aftobben
  4. zouden aftobben
  5. zouden aftobben
  6. zouden aftobben
diversen
  1. tob af!
  2. tobt af!
  3. afgetobd
  4. aftobbende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aftobben:

NounRelated TranslationsOther Translations
brood broed; broeden; broedsel; gebroed; jong gedierte; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen
fret fret; gitaaraanduiding
worry bekommernis; bezorgdheid; getob; kommer; kopzorg; ongerustheid; verontrusting; verpleging; verzorging; zorg
VerbRelated TranslationsOther Translations
brood aftobben nadenken; peinzen; piekeren; prakkiseren; tobben
fret aftobben tobben
worry aftobben bezorgd wezen; in zorg zijn; tobben