Dutch

Detailed Translations for kwetsen from Dutch to English

kwetsen:

kwetsen verbe (kwets, kwetst, kwetste, kwetsten, gekwetst)

  1. kwetsen (krenken)
    to contuse; to bruise; to ache; to injure; to hurt; to wound
    • contuse verbe (contuses, contused, contusing)
    • bruise verbe (bruises, bruised, bruising)
    • ache verbe (aches, ached, aching)
    • injure verbe (injures, injured, injuring)
    • hurt verbe (hurts, hurt, hurting)
    • wound verbe (wounds, wounded, wounding)
  2. kwetsen (grieven; pijn doen; krenken; zeer doen)
    to hurt; to aggrieve; to offend; hurt someone's feelings
  3. kwetsen (verwonden; blesseren; bezeren; schaden)
    to injure; to hurt; to bruise; to wound
    • injure verbe (injures, injured, injuring)
    • hurt verbe (hurts, hurt, hurting)
    • bruise verbe (bruises, bruised, bruising)
    • wound verbe (wounds, wounded, wounding)

Conjugations for kwetsen:

o.t.t.
  1. kwets
  2. kwetst
  3. kwetst
  4. kwetsen
  5. kwetsen
  6. kwetsen
o.v.t.
  1. kwetste
  2. kwetste
  3. kwetste
  4. kwetsten
  5. kwetsten
  6. kwetsten
v.t.t.
  1. heb gekwetst
  2. hebt gekwetst
  3. heeft gekwetst
  4. hebben gekwetst
  5. hebben gekwetst
  6. hebben gekwetst
v.v.t.
  1. had gekwetst
  2. had gekwetst
  3. had gekwetst
  4. hadden gekwetst
  5. hadden gekwetst
  6. hadden gekwetst
o.t.t.t.
  1. zal kwetsen
  2. zult kwetsen
  3. zal kwetsen
  4. zullen kwetsen
  5. zullen kwetsen
  6. zullen kwetsen
o.v.t.t.
  1. zou kwetsen
  2. zou kwetsen
  3. zou kwetsen
  4. zouden kwetsen
  5. zouden kwetsen
  6. zouden kwetsen
en verder
  1. ben gekwetst
  2. bent gekwetst
  3. is gekwetst
  4. zijn gekwetst
  5. zijn gekwetst
  6. zijn gekwetst
diversen
  1. kwets!
  2. kwetst!
  3. gekwetst
  4. kwetsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kwetsen [het ~] nom

  1. het kwetsen (beschadigen)
    the damaging; the affecting; the harming; the injuring

Translation Matrix for kwetsen:

NounRelated TranslationsOther Translations
affecting beschadigen; kwetsen aantasten; raken; treffen
bruise bobbel; bolling; buil; bult; dikte; kneuswond; kneuzing; kwetsuur; letsel; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling
damaging beschadigen; kwetsen beschadiging; schade toebrengen
harming beschadigen; kwetsen afbreuk; beschadiging; schade; verlies
hurt belediging; grief; krenking; kwetsuur; verwonding; wond
injuring beschadigen; kwetsen aantasten; gekneusd zijn; kneuzing
wound bit wond; kwetsuur; snede; snee; snijwond; verwonding; wond
VerbRelated TranslationsOther Translations
ache krenken; kwetsen
aggrieve grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen benadelen; folteren; kwellen; martelen; nadeel berokkenen; pijnigen
bruise bezeren; blesseren; krenken; kwetsen; schaden; verwonden deren; kneuzen
contuse krenken; kwetsen
hurt bezeren; blesseren; grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; schaden; verwonden; zeer doen aandoen; benadelen; beschadigen; duperen; folteren; knauwen; kwaad doen; kwellen; martelen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; pijn bezorgen; pijn doen; pijnigen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden; zeer doen
hurt someone's feelings grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen
injure bezeren; blesseren; krenken; kwetsen; schaden; verwonden benadelen; beschadigen; deren; in elkaar slaan; knauwen; kwaad doen; nadeel berokkenen; nadelig zijn; pijn bezorgen; pijn doen; schaden; toetakelen; verwonden; zeer doen
offend grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen een zonde begaan; folteren; kwaad doen; kwellen; martelen; misdrijven; ontstemmen; pijn bezorgen; pijn doen; pijnigen; verwonden; zeer doen; zondigen
wound bezeren; blesseren; krenken; kwetsen; schaden; verwonden
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
damaging belastend; bezwarend; schade berokkenend; schadelijk; schadend
hurt beledigd; gegriefd; gekwetst; gewond

Wiktionary Translations for kwetsen:

kwetsen
verb
  1. beschadigen, schaden
  2. beledigen, schofferen
kwetsen
verb
  1. to transgress or violate a law or moral requirement
  2. to physically harm, pain
  3. to hurt the feelings
  4. to wound or injure, especially in an experiment or other controlled procedure
  5. (transitive) shock emotionally
  6. to cause emotional pain
  7. to cause physical pain and/or injury
  8. slang: insult or defeat
  9. to hurt; to put to bodily uneasiness or anguish
  10. injure a joint in the body
  11. hurt or injure
  12. hurt (someone's feelings)

Cross Translation:
FromToVia
kwetsen hurt; bruise; harm; wound verletzen — jemanden physisch (auch lebensgefährlich oder tödlich) verwunden
kwetsen offend; insult; hurt verletzen — jemanden psychische Wunden zufügen, kränken
kwetsen hurt; wound; injure; maul blesserfrapper d’un coup qui fait une contusion, une plaie, une fracture.
kwetsen shock; appal; horrify choquerdonner un choc, heurter.
kwetsen crash into; crash; hit; shock; appal; horrify; knock; strike; smack; stub; beat; wallop heurterentrer brusquement en contact.
kwetsen vex vexer — Froisser