Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. minimaliseren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for minimaliseren from Dutch to English

minimaliseren:

minimaliseren verbe (minimaliseer, minimaliseert, minimaliseerde, minimaliseerden, geminimaliseerd)

  1. minimaliseren (minder maken)
    to minimize; to reduce; to scale down; to crop; to trim; to shorten; to minimise
    • minimize verbe, américain (minimizes, minimized, minimizing)
    • reduce verbe (reduces, reduced, reducing)
    • scale down verbe (scales down, scaled down, scaling down)
    • crop verbe (crops, cropped, cropping)
    • trim verbe (trims, trimmed, trimming)
    • shorten verbe (shortens, shortened, shortening)
    • minimise verbe, britannique
  2. minimaliseren (kleiner maken; verkleinen)
    to reduce; make smaller
  3. minimaliseren
    to minimize
    – To reduce a window to a button on the taskbar by clicking the Minimize button (leftmost button on the right side of the title bar) or by pressing ALT+SPACEBAR and then pressing N. 1
    • minimize verbe (minimizes, minimized, minimizing)

Conjugations for minimaliseren:

o.t.t.
  1. minimaliseer
  2. minimaliseert
  3. minimaliseert
  4. minimaliseren
  5. minimaliseren
  6. minimaliseren
o.v.t.
  1. minimaliseerde
  2. minimaliseerde
  3. minimaliseerde
  4. minimaliseerden
  5. minimaliseerden
  6. minimaliseerden
v.t.t.
  1. heb geminimaliseerd
  2. hebt geminimaliseerd
  3. heeft geminimaliseerd
  4. hebben geminimaliseerd
  5. hebben geminimaliseerd
  6. hebben geminimaliseerd
v.v.t.
  1. had geminimaliseerd
  2. had geminimaliseerd
  3. had geminimaliseerd
  4. hadden geminimaliseerd
  5. hadden geminimaliseerd
  6. hadden geminimaliseerd
o.t.t.t.
  1. zal minimaliseren
  2. zult minimaliseren
  3. zal minimaliseren
  4. zullen minimaliseren
  5. zullen minimaliseren
  6. zullen minimaliseren
o.v.t.t.
  1. zou minimaliseren
  2. zou minimaliseren
  3. zou minimaliseren
  4. zouden minimaliseren
  5. zouden minimaliseren
  6. zouden minimaliseren
diversen
  1. minimaliseer!
  2. minimaliseert!
  3. geminimaliseerd
  4. minimaliserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for minimaliseren:

NounRelated TranslationsOther Translations
crop gewas; oogst; opbrengst van gewas; paardenzweep; pluk; rijzweep; teelgewas; wijnoogst
trim boordsel; galon; omzoming; oplegsel; passement
VerbRelated TranslationsOther Translations
crop minder maken; minimaliseren bijsnijden; haar kort laten knippen; inkorten; korter maken; kortwieken; verkorten
make smaller kleiner maken; minimaliseren; verkleinen
minimise minder maken; minimaliseren
minimize minder maken; minimaliseren
reduce kleiner maken; minder maken; minimaliseren; verkleinen afnemen; afprijzen; beknotten; beperken; disloqueren; door koken dikker maken; door koken verdikken; herleiden; inbinden; indikken; inkoken; inkrimpen; inperken; kleiner maken; krimpen; lager maken; minder worden; minderen; reduceren; roeren; slinken; temperen; terugvoeren; verdikken; verkleinen; verkorten; verlagen; verleggen; verminderen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten
scale down minder maken; minimaliseren afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
shorten minder maken; minimaliseren afkorten; bekorten; inkorten; kort maken; kort samenvatten; korte tijd blijven; korten; korter maken; recapituleren; samenvatten; verkorten; verkrappen
trim minder maken; minimaliseren afwerken; besnoeien; bijknippen; een beetje knippen; garneren; haar kort laten knippen; inkorten; knippen; kort knippen; kort maken; korten; korter maken; kortwieken; omboorden; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; scheren; schotels garneren; snoeien; tooien; trimmen; verfraaien; verkorten; verluchten; versieren; zich mooi maken

Wiktionary Translations for minimaliseren:

minimaliseren
verb
  1. zo klein mogelijk maken, als onbeduidend voorstellen