Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. opwikkelen:


Dutch

Detailed Translations for opwikkelen from Dutch to English

opwikkelen:

opwikkelen verbe (wikkel op, wikkelt op, wikkelde op, wikkelden op, opgewikkeld)

  1. opwikkelen (opwinden; haspelen; op een haspel winden; opklossen)
    to wind up; to wind; to reel; reel in
    • wind up verbe (winds up, wound up, winding up)
    • wind verbe (winds, winded, winding)
    • reel verbe (reels, reeled, reeling)
    • reel in verbe

Conjugations for opwikkelen:

o.t.t.
  1. wikkel op
  2. wikkelt op
  3. wikkelt op
  4. wikkelen op
  5. wikkelen op
  6. wikkelen op
o.v.t.
  1. wikkelde op
  2. wikkelde op
  3. wikkelde op
  4. wikkelden op
  5. wikkelden op
  6. wikkelden op
v.t.t.
  1. heb opgewikkeld
  2. hebt opgewikkeld
  3. heeft opgewikkeld
  4. hebben opgewikkeld
  5. hebben opgewikkeld
  6. hebben opgewikkeld
v.v.t.
  1. had opgewikkeld
  2. had opgewikkeld
  3. had opgewikkeld
  4. hadden opgewikkeld
  5. hadden opgewikkeld
  6. hadden opgewikkeld
o.t.t.t.
  1. zal opwikkelen
  2. zult opwikkelen
  3. zal opwikkelen
  4. zullen opwikkelen
  5. zullen opwikkelen
  6. zullen opwikkelen
o.v.t.t.
  1. zou opwikkelen
  2. zou opwikkelen
  3. zou opwikkelen
  4. zouden opwikkelen
  5. zouden opwikkelen
  6. zouden opwikkelen
en verder
  1. is opgewikkeld
  2. zijn opgewikkeld
diversen
  1. wikkel op!
  2. wikkelt op!
  3. opgewikkeld
  4. opwikkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opwikkelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
reel filmspoel; haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding
wind blaasinstrument; wind
VerbRelated TranslationsOther Translations
reel haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden
reel in haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden
wind haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden opspoelen
wind up haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden afronden; beslissen; besluiten; completeren; laatste gedeelte afmaken; omhoogkronkelen