Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. oreren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for oreren from Dutch to English

oreren:

oreren verbe (oreer, oreert, oreerde, oreerden, georeerd)

  1. oreren (hoogdravend praten; declameren)
    to declaim; to recite; to orate
    • declaim verbe (declaims, declaimed, declaiming)
    • recite verbe (recites, recited, reciting)
    • orate verbe (orates, orated, orating)

Conjugations for oreren:

o.t.t.
  1. oreer
  2. oreert
  3. oreert
  4. oreren
  5. oreren
  6. oreren
o.v.t.
  1. oreerde
  2. oreerde
  3. oreerde
  4. oreerden
  5. oreerden
  6. oreerden
v.t.t.
  1. heb georeerd
  2. hebt georeerd
  3. heeft georeerd
  4. hebben georeerd
  5. hebben georeerd
  6. hebben georeerd
v.v.t.
  1. had georeerd
  2. had georeerd
  3. had georeerd
  4. hadden georeerd
  5. hadden georeerd
  6. hadden georeerd
o.t.t.t.
  1. zal oreren
  2. zult oreren
  3. zal oreren
  4. zullen oreren
  5. zullen oreren
  6. zullen oreren
o.v.t.t.
  1. zou oreren
  2. zou oreren
  3. zou oreren
  4. zouden oreren
  5. zouden oreren
  6. zouden oreren
diversen
  1. oreer!
  2. oreert!
  3. georeerd
  4. orerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for oreren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
declaim declameren; hoogdravend praten; oreren opzeggen; reciteren; voordragen
orate declameren; hoogdravend praten; oreren opzeggen; reciteren; voordragen
recite declameren; hoogdravend praten; oreren declameren; navertellen; opzeggen; reciteren; verzen voordragen; voordragen

Wiktionary Translations for oreren:


Cross Translation:
FromToVia
oreren declaim deklamieren — vortragen