Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. scheur:
  2. scheuren:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for scheur:
    • rift


Dutch

Detailed Translations for scheur from Dutch to English

scheur:

scheur [de ~] nom

  1. de scheur (barst; breuk; krak)
    the crack; the flaw; the cracking; the crash
  2. de scheur (torn)
    the tear; the rip; the split; the rent
  3. de scheur (inkeping; kloof; reet; )
    the gap; the cavity; the interstice; the cut-away; the opening; the hole; the crevice; the gash; the fissure; the cleft; the cranny; the saving

Translation Matrix for scheur:

NounRelated TranslationsOther Translations
cavity barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing cariës; compartiment; coupé; hol; holle ruimte; holte; kuil; muurnis; niche; nis; uitholling
cleft barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing bergkloof; bergspleet; gleuf; kier; kloof; kuiltje; opening; ravijn; rotskloof; rotsspleet; sleuf; spouw
crack barst; breuk; krak; scheur bam; coryfee; crack; explosie; geweldenaar; kei; kiertje; knak; knal; knik; kraken; ontploffing; plof
cracking barst; breuk; krak; scheur geknapper; gekraak; splijting
cranny barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing kloof; opening; spleet; tussenruimte; uitsparing
crash barst; breuk; krak; scheur aanrijding; aanvaring; afname; beurskrach; botsing; collisie; crash; daling; debacle; dreun; ineenstorting; ineenzakking; instorting; klap; knal; krach; kwak; minder worden; smak; terugloop; val; vastloper
crevice barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing kloof; opening; spleet; tussenruimte; uitsparing
cut-away barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing
fissure barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing gleuf; kier; kloof; opening; ravijn; rotsspleet; sleuf; spleet; splijting; tussenruimte; uitsparing
flaw barst; breuk; krak; scheur abuis; blunder; domheid; dwaling; euvel; feil; flater; fout; gebrek; giller; incorrectheid; kwaaltje; manco; mankement; misgreep; misslag; onjuistheid; onvolkomenheid; vergissing; zwakheid
gap barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing gaping; gebrek; gleuf; hiaat; interim; kier; lacune; leegte; leemte; manco; onderbreking; opening; sleuf; tussenpoos; tussentijd; zwakheid
gash barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing hak; houw; houwen; inkeping; inkerving; insnijding; jaap; japen; keep; kerf; slag met een scherp werktuig; snede; sneden; snee
hole barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing aars; anus; gaatje; gat; hol; hol van een dier; kuil; leger; lek; lekken; nest; schuilplaats; uitholling; waterlek
interstice barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing
opening barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing aanvang; afzetgebied; afzetmarkt; begin; bijt; inzet; kloof; ontsluiten; ontsluiting; opening; openlegging; openmaken; openstelling; spleet; start; tussenruimte; uitsparing; wak
rent scheur; torn huishuur; huur; huurprijs; huursom; pacht
rip scheur; torn
saving barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing bekorting; bergen; besnoeiing; besparing; bewaren; bezuiniging; inkrimping; kostenbesparing; verkorting
split scheur; torn afsplijten; afsplijting; afsplitsen; afsplitsing; gleuf; kier; opening; sleuf
tear scheur; torn traan; winkelhaak in kleding
VerbRelated TranslationsOther Translations
crack aan stukken springen; een krakend geluid maken; huizen kraken; klieven; kloven; knakken; knallen; knappen; kraken; losbreken; loskoppelen; openbreken; openrukken; opensperren; scheiden; splijten; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteensplijten; uitsplitsen
crash aanrijden; botsen; crashen; ineenstorten; instorten; ontbinden; op elkaar knallen; op elkaar stoten; rotten; stoten op; vastlopen; vergaan; verongelukken; verrotten; verteren; wegrotten
rent pachten; verhuren
rip ergens uitscheuren; kapot scheuren; verscheuren
split afscheiden; afsplitsen; afzonderen; hakken; in stukken hakken; klieven; kloven; loskoppelen; opkrassen; scheiden; separeren; splijten; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteensplijten; uitsplitsen
tear accentueren; benadrukken; huilen; inscheuren; kapot scheuren; losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten; scheuren; tranen; tranen afscheiden; verscheuren
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
cleft gespleten; gevorkt
opening inleidend; introducerend; voorafgaand; voorgaand
split gespleten; gevorkt

Related Words for "scheur":


Wiktionary Translations for scheur:

scheur
noun
  1. a tear or rip
  2. hole or break caused by tearing

Cross Translation:
FromToVia
scheur glitch; snag accroc — Déchirure faite dans un tissu par quelque chose de pointu ou qui accrocher.

scheuren:

scheuren verbe (scheur, scheurt, scheurde, scheurden, gescheurd)

  1. scheuren (inscheuren)
    to tear; to tear out
    • tear verbe (tears, tore, tearing)
    • tear out verbe (tears out, tore out, tearing out)

Conjugations for scheuren:

o.t.t.
  1. scheur
  2. scheurt
  3. scheurt
  4. scheuren
  5. scheuren
  6. scheuren
o.v.t.
  1. scheurde
  2. scheurde
  3. scheurde
  4. scheurden
  5. scheurden
  6. scheurden
v.t.t.
  1. heb gescheurd
  2. hebt gescheurd
  3. heeft gescheurd
  4. hebben gescheurd
  5. hebben gescheurd
  6. hebben gescheurd
v.v.t.
  1. had gescheurd
  2. had gescheurd
  3. had gescheurd
  4. hadden gescheurd
  5. hadden gescheurd
  6. hadden gescheurd
o.t.t.t.
  1. zal scheuren
  2. zult scheuren
  3. zal scheuren
  4. zullen scheuren
  5. zullen scheuren
  6. zullen scheuren
o.v.t.t.
  1. zou scheuren
  2. zou scheuren
  3. zou scheuren
  4. zouden scheuren
  5. zouden scheuren
  6. zouden scheuren
en verder
  1. ben gescheurd
  2. bent gescheurd
  3. is gescheurd
  4. zijn gescheurd
  5. zijn gescheurd
  6. zijn gescheurd
diversen
  1. scheur!
  2. scheurt!
  3. gescheurd
  4. scheurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

scheuren [de ~] nom, pluriel

  1. de scheuren (sprongen; barsten)
    the cracks; the fissures; the tears; the splits; the clefts

Translation Matrix for scheuren:

NounRelated TranslationsOther Translations
clefts barsten; scheuren; sprongen
cracks barsten; scheuren; sprongen barsten; breuken; klappen; knallen; krakken; smakken
fissures barsten; scheuren; sprongen
splits barsten; scheuren; sprongen barsten; krakken; splitten
tear scheur; torn; traan; winkelhaak in kleding
tears barsten; scheuren; sprongen tranen; waterlanders
VerbRelated TranslationsOther Translations
tear inscheuren; scheuren accentueren; benadrukken; huilen; kapot scheuren; losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten; tranen; tranen afscheiden; verscheuren
tear out inscheuren; scheuren uitrukken; uitscheuren
- crossen; sjezen

Related Words for "scheuren":


Synonyms for "scheuren":


Related Definitions for "scheuren":

  1. wild en hard rijden1
    • hij scheurde met 160 kilometer over de weg1
  2. het kapot of los trekken1
    • hij scheurde de brief in stukken1

Wiktionary Translations for scheuren:

scheuren
verb
  1. in twee of meer delen trekken
scheuren
verb
  1. to cause to become two parts
  2. rend
  3. move at excessive speed

Cross Translation:
FromToVia
scheuren croak; kick the bucket crever — Mourir
scheuren tear; rip déchirer — Traductions à trier suivant le sens

Related Translations for scheur