Dutch

Detailed Translations for stuur from Dutch to English

stuur:

stuur [het ~] nom

  1. het stuur (stuurwiel; stuurrad)
    the steering-wheel; the handle-bar; the steerage; the driving-wheel; the controls; the steering-gear
    the wheel
    – a handwheel that is used for steering 1

Translation Matrix for stuur:

NounRelated TranslationsOther Translations
controls stuur; stuurrad; stuurwiel bedieningsorganen; stuurtoestel
driving-wheel stuur; stuurrad; stuurwiel
handle-bar stuur; stuurrad; stuurwiel
steerage stuur; stuurrad; stuurwiel bedieningsorganen; stuurtoestel
steering-gear stuur; stuurrad; stuurwiel bedieningsorganen; stuurinrichting; stuurtoestel
steering-wheel stuur; stuurrad; stuurwiel
wheel stuur; stuurrad; stuurwiel fiets; molenrad; rad; rijwiel; scheprad; stuurwiel; waterrad; wiel
VerbRelated TranslationsOther Translations
wheel fietsen; karren; kruien

Related Words for "stuur":


Wiktionary Translations for stuur:

stuur
noun
  1. een hulpmiddel waarmee een bestuurder richting kan geven aan een voertuig

sturen:

sturen verbe (stuur, stuurt, stuurde, stuurden, gestuurd)

  1. sturen (opsturen; verzenden; toezenden; )
    to send
    • send verbe (sends, sent, sending)
  2. sturen (aan het stuur zitten; zenden)
    to steer; to drive; be at the wheel

Conjugations for sturen:

o.t.t.
  1. stuur
  2. stuurt
  3. stuurt
  4. sturen
  5. sturen
  6. sturen
o.v.t.
  1. stuurde
  2. stuurde
  3. stuurde
  4. stuurden
  5. stuurden
  6. stuurden
v.t.t.
  1. heb gestuurd
  2. hebt gestuurd
  3. heeft gestuurd
  4. hebben gestuurd
  5. hebben gestuurd
  6. hebben gestuurd
v.v.t.
  1. had gestuurd
  2. had gestuurd
  3. had gestuurd
  4. hadden gestuurd
  5. hadden gestuurd
  6. hadden gestuurd
o.t.t.t.
  1. zal sturen
  2. zult sturen
  3. zal sturen
  4. zullen sturen
  5. zullen sturen
  6. zullen sturen
o.v.t.t.
  1. zou sturen
  2. zou sturen
  3. zou sturen
  4. zouden sturen
  5. zouden sturen
  6. zouden sturen
en verder
  1. ben gestuurd
  2. bent gestuurd
  3. is gestuurd
  4. zijn gestuurd
  5. zijn gestuurd
  6. zijn gestuurd
diversen
  1. stuur!
  2. stuurt!
  3. gestuurd
  4. sturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

sturen [de ~] nom, pluriel

  1. de sturen (stuurwielen; stuurraderen)
    the steering-wheels; the driving-wheels

Translation Matrix for sturen:

NounRelated TranslationsOther Translations
drive aandrift; aandrijving; autorijden; daadkracht; dagreis; diskettestation; drift; drijfjacht; dynamiek; energie; esprit; excursie; fut; gang; heenrit; impuls; inrit; instinct; klopjacht; kracht; momentum; motor; oprijlaan; oprit; prikkel; puf; reis; rijden; rijtochtje; rijtoer; rit; schijfstation; station; stimulans; stuwkracht; tocht; tochtje; toer; toertje; tournee; trip; uitje; uitstapje; voortstuwing; werklust
driving-wheels sturen; stuurraderen; stuurwielen stuurraderen
steering-wheels sturen; stuurraderen; stuurwielen stuurraderen
VerbRelated TranslationsOther Translations
be at the wheel aan het stuur zitten; sturen; zenden
drive aan het stuur zitten; sturen; zenden aandrijven; aansporen; aanzetten; berijden; een paard mennen; heien; karren; mennen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; rijden; sterk prikkelen; stimuleren
send opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; doen toekomen; geld overmaken; iem. iets sturen; leveren; opsturen; overboeken; overhandigen; overmaken; overschrijven; overzenden; posten; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren; toezenden; versturen; verzenden; zenden
steer aan het stuur zitten; sturen; zenden
- zenden

Related Words for "sturen":


Synonyms for "sturen":


Related Definitions for "sturen":

  1. het in een bepaalde richting laten gaan2
    • hij stuurde de auto de sloot in2
  2. het op de juiste manier laten werken2
    • de centrale wordt gestuurd door een computer2
  3. zorgen dat het ergens komt2
    • hij stuurt mij een brief2

Wiktionary Translations for sturen:

sturen
verb
  1. de richting bepalen waarin een schip zich voortbeweegt.
  2. het stuur van een auto bedienen.
  3. de instructies van een roer of stuur opvolgen.
  4. de richting bepalen waarin [een voertuig] zich voortbeweegt.
  5. zorgen dat [een toestel] de gewenste taken uitvoert.
  6. [een persoon] ergens heen doen gaan
sturen
verb
  1. to direct along a particular course
  2. make something go somewhere

Cross Translation:
FromToVia
sturen address; send; transmit; remit; submit adresserenvoyer directement à une personne, en un lieu.
sturen drive; steer; fly; conduct; guide; lead; channel; wage; bring conduiremener, guider, diriger vers un lieu déterminé.
sturen steer; drive; fly piloter — marine|fr conduire un bâtiment de mer.

Related Translations for stuur