Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. toefluisteren:


Dutch

Detailed Translations for toefluisteren from Dutch to English

toefluisteren:

toefluisteren verbe (fluister toe, fluistert toe, fluisterde toe, fluisterden toe, toegefluisterd)

  1. toefluisteren
    to prompt; to suggest
    • prompt verbe (prompts, prompted, prompting)
    • suggest verbe (suggests, suggested, suggesting)

Conjugations for toefluisteren:

o.t.t.
  1. fluister toe
  2. fluistert toe
  3. fluistert toe
  4. fluisteren toe
  5. fluisteren toe
  6. fluisteren toe
o.v.t.
  1. fluisterde toe
  2. fluisterde toe
  3. fluisterde toe
  4. fluisterden toe
  5. fluisterden toe
  6. fluisterden toe
v.t.t.
  1. heb toegefluisterd
  2. hebt toegefluisterd
  3. heeft toegefluisterd
  4. hebben toegefluisterd
  5. hebben toegefluisterd
  6. hebben toegefluisterd
v.v.t.
  1. had toegefluisterd
  2. had toegefluisterd
  3. had toegefluisterd
  4. hadden toegefluisterd
  5. hadden toegefluisterd
  6. hadden toegefluisterd
o.t.t.t.
  1. zal toefluisteren
  2. zult toefluisteren
  3. zal toefluisteren
  4. zullen toefluisteren
  5. zullen toefluisteren
  6. zullen toefluisteren
o.v.t.t.
  1. zou toefluisteren
  2. zou toefluisteren
  3. zou toefluisteren
  4. zouden toefluisteren
  5. zouden toefluisteren
  6. zouden toefluisteren
en verder
  1. ben toegefluisterd
  2. bent toegefluisterd
  3. is toegefluisterd
  4. zijn toegefluisterd
  5. zijn toegefluisterd
  6. zijn toegefluisterd
diversen
  1. fluister toe!
  2. fluistert toe!
  3. toegefluisterd
  4. toefluisterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for toefluisteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
prompt ezelsbrug; geheugensteun; geheugensteuntje; prompt
VerbRelated TranslationsOther Translations
prompt toefluisteren aandrijven; aansporen; inboezemen; influisteren; ingeven; inspireren; naar voren brengen; opkrikken; opperen; opwekken; prikkelen; souffleren; stimuleren; suggereren; voorzeggen
suggest toefluisteren aanbevelen; aanraden; aanvoeren; adviseren; duiden op; een voorstel doen; iemand recommanderen; iets aanraden; ingeven; naar voren brengen; nomineren; opperen; poneren; raden; recommanderen; suggereren; te berde brengen; van raad dienen; voordragen; wijzen op
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
prompt bijtijds; direct; gauw; gezwind; op tijd; stipt; tijdig