Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. uitstromen:


Dutch

Detailed Translations for uitstromen from Dutch to English

uitstromen:

uitstromen

  1. uitstromen (uitkomen)

uitstromen verbe (stroom uit, stroomt uit, stroomde uit, stroomden uit, uitgestroomd)

  1. uitstromen (uitmonden; uitvloeien in)
    to flow into
    • flow into verbe (flows into, flowed into, flowing into)

Conjugations for uitstromen:

o.t.t.
  1. stroom uit
  2. stroomt uit
  3. stroomt uit
  4. stromen uit
  5. stromen uit
  6. stromen uit
o.v.t.
  1. stroomde uit
  2. stroomde uit
  3. stroomde uit
  4. stroomden uit
  5. stroomden uit
  6. stroomden uit
v.t.t.
  1. ben uitgestroomd
  2. bent uitgestroomd
  3. is uitgestroomd
  4. zijn uitgestroomd
  5. zijn uitgestroomd
  6. zijn uitgestroomd
v.v.t.
  1. was uitgestroomd
  2. was uitgestroomd
  3. was uitgestroomd
  4. waren uitgestroomd
  5. waren uitgestroomd
  6. waren uitgestroomd
o.t.t.t.
  1. zal uitstromen
  2. zult uitstromen
  3. zal uitstromen
  4. zullen uitstromen
  5. zullen uitstromen
  6. zullen uitstromen
o.v.t.t.
  1. zou uitstromen
  2. zou uitstromen
  3. zou uitstromen
  4. zouden uitstromen
  5. zouden uitstromen
  6. zouden uitstromen
diversen
  1. stroom uit!
  2. stroomt uit!
  3. uitgestroomd
  4. uitstromend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitstromen:

NounRelated TranslationsOther Translations
flow into uitmonding
issue actiepunt; afgifte; aflevering; editie; emissie; geval; issue; kwestie; punt; uitdeling; uitgaaf; uitgave; uitgifte; uitreiking; uitstoot; verstrekking; zaak
VerbRelated TranslationsOther Translations
flow into uitmonden; uitstromen; uitvloeien in
issue openbaren; publiceren; uitbrengen; uitgeven
OtherRelated TranslationsOther Translations
issue uitkomen; uitstromen