Dutch

Detailed Translations for zwammen from Dutch to English

zwammen:

zwammen verbe (zwam, zwamt, zwamde, zwamden, gezwamd)

  1. zwammen (praten; spreken; wauwelen; )
    to speak; to rattle; to blab; to have a conversation; to tell; to talk; to chatter; to narrate; to relate; to chat
    • speak verbe (speaks, spoke, speaking)
    • rattle verbe (rattles, rattled, rattling)
    • blab verbe (blabs, blabbed, blabbing)
    • have a conversation verbe (has a conversation, had a conversation, having a conversation)
    • tell verbe (tells, told, telling)
    • talk verbe (talks, talked, talking)
    • chatter verbe (chatters, chattered, chattering)
    • narrate verbe (narrates, narrated, narrating)
    • relate verbe (relates, related, relating)
    • chat verbe (chats, chated, chating)
  2. zwammen (kletspraat verkopen; lullen; zwetsen; zeveren)
    to twaddle; to babble; to prattle; to talk crap; to jabber; to talk rot; to gab; to talk rubbish; to rot; to jaw; to blab; to have a chat; to chat; to chatter; to drivel; to prattle on
    • twaddle verbe (twaddles, twaddled, twaddling)
    • babble verbe (babbles, babbled, babbling)
    • prattle verbe (prattles, prattled, prattling)
    • talk crap verbe (talks crap, talked crap, talking crap)
    • jabber verbe (jabbers, jabbered, jabbering)
    • talk rot verbe (talks rot, talked rot, talking rot)
    • gab verbe (gabs, gabbed, gabbing)
    • talk rubbish verbe (talks rubbish, talked rubbish, talking rubbish)
    • rot verbe (rots, rotted, rotting)
    • jaw verbe (jaws, jawed, jawing)
    • blab verbe (blabs, blabbed, blabbing)
    • have a chat verbe (has a chat, had a chat, having a chat)
    • chat verbe (chats, chated, chating)
    • chatter verbe (chatters, chattered, chattering)
    • drivel verbe (drivels, driveled, driveling)
    • prattle on verbe (prattles on, prattled on, prattling on)

Conjugations for zwammen:

o.t.t.
  1. zwam
  2. zwamt
  3. zwamt
  4. zwammen
  5. zwammen
  6. zwammen
o.v.t.
  1. zwamde
  2. zwamde
  3. zwamde
  4. zwamden
  5. zwamden
  6. zwamden
v.t.t.
  1. heb gezwamd
  2. hebt gezwamd
  3. heeft gezwamd
  4. hebben gezwamd
  5. hebben gezwamd
  6. hebben gezwamd
v.v.t.
  1. had gezwamd
  2. had gezwamd
  3. had gezwamd
  4. hadden gezwamd
  5. hadden gezwamd
  6. hadden gezwamd
o.t.t.t.
  1. zal zwammen
  2. zult zwammen
  3. zal zwammen
  4. zullen zwammen
  5. zullen zwammen
  6. zullen zwammen
o.v.t.t.
  1. zou zwammen
  2. zou zwammen
  3. zou zwammen
  4. zouden zwammen
  5. zouden zwammen
  6. zouden zwammen
diversen
  1. zwam!
  2. zwamt!
  3. gezwamd
  4. zwammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zwammen:

NounRelated TranslationsOther Translations
babble achterklap; gebabbel; gekeuvel; geklap; geklep; geklets; gekwebbel; geroddel; klap; klets; praatjes; prietpraat; roddel; roddelpraat; roddels
chat babbeltje; causerie; chat; chatgesprek; gebabbel; gekeuvel; gesprek; kout; mondeling onderhoud; praat; praatje
chatter gebabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel
drivel gebazel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; leuterpraat
jabber brabbeltaal; gebabbel; gebazel; gebrabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; koeterwaals; leuterpraat
jaw achterklap; gebazel; geklap; geklep; geklets; geleuter; gelul; geroddel; gewauwel; gezwam; gezwets; klap; klets; leuterpraat; praatjes; prietpraat; roddel; roddelpraat; roddels
prattle achterklap; gebazel; geklap; geklep; geklets; geleuter; gelul; geroddel; gewauwel; gezwam; gezwets; klap; klets; leuterpraat; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels
rattle babbelaar; babbelaarster; gereutel; gerochel; kinderspeeltje; klep; klepper; kletskop; kletskous; kletsmajoor; kletstante; kwebbel; leuteraar; leuteraarster; leuterkous; rammelaar; ratel; zwammer; zwetser
rot gebazel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; leuterpraat
talk achterklap; gebabbel; geklap; geklep; geklets; gekout; gepraat; geroddel; gesprek; klap; klets; mondeling onderhoud; onderhoud; praat; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels; samenspraak
twaddle apekool; flauwekul; gebazel; gebeuzel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; humbug; klets; kletskoek; kolder; kolderverhaal; kul; larie; leuterpraat; nonsens; rimram; waanzin
VerbRelated TranslationsOther Translations
babble kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen brabbelen; krompraten; kwijlen; zeveren
blab babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; lullen; praten; snateren; spreken; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen doorgeven; doorslaan; doorspelen; doorvertellen; flappen; klikken; kwijlen; overbrieven; rondbrieven; rondvertellen; uit de school klappen; uitflappen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden; zeveren
chat babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; lullen; praten; snateren; spreken; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen bomen; chatten; keuvelen; kletsen; kouten; kwekken; kwijlen; leuteren; praten; zeveren
chatter babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; lullen; praten; snateren; spreken; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen babbelen; kakelen; kletsen; kwaken; kwebbelen; kwetteren; kwijlen; ratelen; snateren; zeveren
drivel kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen slijm opgeven; slijmen
gab kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen kwijlen; zeveren
have a chat kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen bomen; een boom opzetten
have a conversation babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen communiceren; een conversatie hebben; in contact staan; praten; spreken
jabber kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen bazelen; kwijlen; lallen; raffelen; wauwelen; zeveren
jaw kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
narrate babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen verhaal vertellen; verhalen; vertellen
prattle kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen kwijlen; zeveren
prattle on kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen kwijlen; zeveren
rattle babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen daveren; denderen; dreunen; kakelen; klepperen; kwaken; kwetteren; piepen; snateren
relate babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen relateren
rot kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen afrotten; bederven; in staat van ontbinding zijn; liggen rotten; ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten
speak babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen aanroepen; communiceren; een conversatie hebben; in contact staan; onderwerp behandelen; praaien; praten; spreken; spreken over; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
talk babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bezet zijn; communiceren; converseren; een conversatie hebben; in contact staan; in gesprek zijn; kouten; kwekken; praten; spreken; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
talk crap kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen erop los praten; kwijlen; zeveren
talk rot kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
talk rubbish kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen kwijlen; zeveren
tell babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen beschrijven; bewust maken; doorgeven; doorspelen; doorvertellen; informeren; kennisgeven van; mededelen; rondbrieven; rondvertellen; uiteenzetten; verhaal vertellen; verhalen; vertellen; voorzeggen; zeggen
twaddle kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen zemelen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
jabber koeterwaals

Related Words for "zwammen":


Wiktionary Translations for zwammen:

zwammen
verb
  1. to speak or write at length without any clear point or aim

zwam:

zwam [de ~ (m)] nom

  1. de zwam (paddestoelsoort; champignon)
    the toadstool; the mushroom; the fungus
  2. de zwam (paddestoel; champignon)
    the mushroom; the fungus

Translation Matrix for zwam:

NounRelated TranslationsOther Translations
fungus champignon; paddestoel; paddestoelsoort; zwam schimmelplant
mushroom champignon; paddestoel; paddestoelsoort; zwam
toadstool champignon; paddestoelsoort; zwam

Related Words for "zwam":


Wiktionary Translations for zwam:

zwam
noun
  1. fruiting body of a fungus
  2. any member of the kingdom Fungi

Cross Translation:
FromToVia
zwam fungus Pilz — aus schlauchförmigen Fäden bestehender Organismus ohne Blattgrün (Reich Fungi); hat sowohl Tier, als auch Pflanze Eigenschaften
zwam mushroom; toadstool Pilz — oberirdisch wachsendes Teil eines Pilzes[1] aus fleischigem Stiel und Hut
zwam fungus fongus — (botanique) champignon, champignon de mer.