Dutch

Detailed Translations for aantrekken from Dutch to Spanish

aantrekken:

aantrekken verbe (trek aan, trekt aan, trok aan, trokken aan, aangetrokken)

  1. aantrekken (aankleden; aandoen)
  2. aantrekken (werven; adverteren)
  3. aantrekken (dichttrekken)
  4. aantrekken (in dienst nemen; aannemen; inhuren)
  5. aantrekken (rekruteren; ronselen)

Conjugations for aantrekken:

o.t.t.
  1. trek aan
  2. trekt aan
  3. trekt aan
  4. trekken aan
  5. trekken aan
  6. trekken aan
o.v.t.
  1. trok aan
  2. trok aan
  3. trok aan
  4. trokken aan
  5. trokken aan
  6. trokken aan
v.t.t.
  1. heb aangetrokken
  2. hebt aangetrokken
  3. heeft aangetrokken
  4. hebben aangetrokken
  5. hebben aangetrokken
  6. hebben aangetrokken
v.v.t.
  1. had aangetrokken
  2. had aangetrokken
  3. had aangetrokken
  4. hadden aangetrokken
  5. hadden aangetrokken
  6. hadden aangetrokken
o.t.t.t.
  1. zal aantrekken
  2. zult aantrekken
  3. zal aantrekken
  4. zullen aantrekken
  5. zullen aantrekken
  6. zullen aantrekken
o.v.t.t.
  1. zou aantrekken
  2. zou aantrekken
  3. zou aantrekken
  4. zouden aantrekken
  5. zouden aantrekken
  6. zouden aantrekken
diversen
  1. trek aan!
  2. trekt aan!
  3. aangetrokken
  4. aantrekkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aantrekken [znw.] nom

  1. aantrekken (bekoren; charmeren)
    el atractar; el fascinar
  2. aantrekken (straktrekken)
    el tirón; el estirón
  3. aantrekken (kleden; aankleden; aandoen)
    el vestirse

Translation Matrix for aantrekken:

NounRelated TranslationsOther Translations
atractar aantrekken; bekoren; charmeren
atraer lokken; verleiden
cerrar dichtdoen; dichtdraaien
correr hardlopen; hollen; rennen; snellen; zich snel voortbewegen
emplear huren; in dienst nemen; inhuren
estirón aantrekken; straktrekken haal; ruk; trek
fascinar aantrekken; bekoren; charmeren
tirón aantrekken; straktrekken haal; ruk; trek; zakkenrollen; zakkenrollerij
vestirse aandoen; aankleden; aantrekken; kleden
VerbRelated TranslationsOther Translations
alistar reclutas aantrekken; rekruteren; ronselen
anunciar aantrekken; adverteren; werven aandienen; aangeven; aankondigen; aanschrijven; aanzeggen; afkondigen; aflezen; afroepen; annonceren; bekend maken; bekendmaken; declareren; decreteren; iets aankondigen; in aantocht zijn; informeren; inlichten; kennis geven; konde doen; nieuwsberichten omroepen; omroepen; ontbieden; op de hoogte brengen; openbaar maken; oplezen; oproepen; proclameren; propaganda maken; reclame maken; sommeren; tippen; uitvaardigen; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarschuwen; zich aandienen; zich voordoen
atraer aantrekken; rekruteren; ronselen bijtrekken; dichtbijlokken; erbij trekken; lokken; naar zich toe trekken; naartoe trekken; rukken; sleuren; tevoorschijn lokken; trekken
cerrar aantrekken; dichttrekken afbakenen; afgrendelen; afpalen; afschotten; afschutten; afsluiten; afzetten; afzien van rechtsvervolging; begrenzen; beknotten; beperken; borgen; correct zijn; dicht maken; dichtbinden; dichtdoen; dichtdraaien; dichten; dichtgaan; dichtgooien; dichtmaken; dichtslaan; dichtstoppen; dichtvallen; dichtwerpen; grendelen; kloppen; locken; omlijnen; op slot doen; op slot zetten; schutten; seponeren; sluiten; stoppen; toebinden; toedoen; toedraaien; toemaken; toetrekken; toevallen; uitdoen; uitdraaien; vergrendelen; zich sluiten
cerrar la puerta aantrekken; dichttrekken
correr aantrekken; dichttrekken afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; gaan; hardlopen; hardrijden; jachten; jakkeren; lopen; opdrijven; ophitsen; opjagen; rennen; reppen; sijpelen; sjezen; snel gaan; snellen; spoeden; stappen; stromen; uitdruppelen; vlieden; vloeien; vluchten; voortjagen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; wegschuiven; wegvluchten; zich voortbewegen
emplear aannemen; aantrekken; in dienst nemen; inhuren aanwenden; benutten; bezigen; detacheren; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; tewerkstellen; toepassen; uitbuiten; uitzenden
fascinar beheksen; bekoren; betoveren; betrappen; bevallen; boeien; fascineren; intrigeren; obsederen; snappen
hacer propaganda aantrekken; adverteren; werven propaganda maken; reclame maken
hacer publicidad aantrekken; adverteren; werven aankondigen; adverteren; annonceren; een advertentie plaatsen; per advertentie aanbieden; propaganda maken; reclame maken
poner un anuncio aantrekken; adverteren; werven aankondigen; adverteren; annonceren; een advertentie plaatsen; per advertentie aanbieden; propaganda maken; reclame maken
ponerse aandoen; aankleden; aantrekken doorleven; doorstaan; om het lijf slaan; omdoen; omslaan; ontspinnen; ontstaan; oprijzen; rijzen; verdragen; verduren; verteren; voorbinden; voordoen; voortkomen; worden
reclutar aannemen; aantrekken; in dienst nemen; inhuren; rekruteren; ronselen aanroepen; aanwerven; inroepen; inviteren; ontbieden; oproepen; rekruteren; sommeren; werven
vestir aandoen; aankleden; aantrekken
vestirse aandoen; aankleden; aantrekken kleden; uitmonsteren; zich aankleden; zich kleden; zich tooien
- aandoen

Synonyms for "aantrekken":


Antonyms for "aantrekken":


Related Definitions for "aantrekken":

  1. een kledingstuk om je heen doen1
    • wil je dat jasje even aantrekken?1
  2. het naar zich toe halen1
    • de magneet trekt ijzer aan1
  3. het strakker doen1
    • hij trok de veters een beetje aan1
  4. interessant vinden1
    • dat plan trekt me niet aan1
  5. je er druk over maken1
    • hij trekt zich het ontslag erg aan1

Wiktionary Translations for aantrekken:

aantrekken
verb
  1. een kracht uitoefenen die zaken naar zich toe doet bewegen
  2. aanlokken

Cross Translation:
FromToVia
aantrekken atraer appeal — to be attractive
aantrekken atraer attract — pull without touching
aantrekken atraer attract — cause sexual excitement
aantrekken cebar bait — to attract with bait
aantrekken vestirse; ponerse don — put on clothes
aantrekken incitar; tentar entice — To lure; to attract by arousing desire or hope.
aantrekken ponerse put on — to don clothing
aantrekken atraer anlocken — Interesse erwecken
aantrekken atraer físicamente; atraer anziehen — ohne Berührung zu sich hin ziehen
aantrekken vestir; vestirse; ponerse anziehen — ein bestimmtes Kleidungsstück anlegen
aantrekken apretar; tirar de anziehen — den Zug erhöhen, etwas straff machen
aantrekken atraer; seducir; cautivar allécher — (figuré) Attirer par le plaisir, par l’espérance, par la séduction, etc.
aantrekken aplicar appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
aantrekken atraer; seducir; cautivar appâterattirer avec un appât.
aantrekken atraer; cautivar attirertirer, faire venir à soi.
aantrekken imponer imposer — Traductions à trier suivant le sens
aantrekken poner; meter; colocar mettreplacer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
aantrekken revestir; enfundar; poner; sobreponer; revocar revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
aantrekken solicitar; suplicar; atraer; seducir; cautivar solliciterinciter ou exciter à faire quelque chose.

Related Translations for aantrekken