Summary


Dutch

Detailed Translations for tillen from Dutch to Spanish

tillen:

tillen verbe (til, tilt, tilde, tilden, getild)

  1. tillen (bedotten; afzetten)
  2. tillen (optillen; opheffen; heffen; )
    elevar; levantar; subir; alzar; timar

Conjugations for tillen:

o.t.t.
  1. til
  2. tilt
  3. tilt
  4. tillen
  5. tillen
  6. tillen
o.v.t.
  1. tilde
  2. tilde
  3. tilde
  4. tilden
  5. tilden
  6. tilden
v.t.t.
  1. heb getild
  2. hebt getild
  3. heeft getild
  4. hebben getild
  5. hebben getild
  6. hebben getild
v.v.t.
  1. had getild
  2. had getild
  3. had getild
  4. hadden getild
  5. hadden getild
  6. hadden getild
o.t.t.t.
  1. zal tillen
  2. zult tillen
  3. zal tillen
  4. zullen tillen
  5. zullen tillen
  6. zullen tillen
o.v.t.t.
  1. zou tillen
  2. zou tillen
  3. zou tillen
  4. zouden tillen
  5. zouden tillen
  6. zouden tillen
en verder
  1. ben getild
  2. bent getild
  3. is getild
  4. zijn getild
  5. zijn getild
  6. zijn getild
diversen
  1. til!
  2. tilt!
  3. getild
  4. tillend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tillen:

NounRelated TranslationsOther Translations
alzar omhoog steken; opsteken
joder neuken
levantar omhoog steken; omhoog werpen; opsteken; opwerpen
subir opklimmen; oprijden; stijgen
VerbRelated TranslationsOther Translations
alzar heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen aanleren; aansteken; aanstrijken; absorberen; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; buslichten; casseren; doen ontvlammen; eigen maken; erbij voegen; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger draaien; hoger maken; in de fik steken; in de hoogte steken; leren; lichten; lichter worden van kleur; naar boven tillen; neppen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogdraaien; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omlijnen; omranden; opdraaien; opheffen; oplichten; opnemen; oppikken; oprijzen; opslorpen; opslurpen; opsteken; opstijgen; opvliegen; renoveren; restaureren; rijzen; sigaret opsteken; toevoegen; verbeteren; verhelpen; verhogen; verneuken; vernieuwen; verwerven
elevar heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen casseren; heffen; hijsen; hoger maken; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogvoeren; opheffen; ophijsen; ophogen; opvoeren; vergroten; verhogen
engañar afzetten; bedotten; tillen aanpakken; afzetten; bedonderen; bedriegen; bedrogen worden; beduvelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; belazeren; besodemieteren; buitmaken; flessen; foppen; grijpen; in de maling nemen; misleiden; om de tuin leiden; op een dwaalspoor zetten; oplichten; te pakken nemen; vangen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; voor de gek houden; wijsmaken; zwendelen
estafar afzetten; bedotten; tillen aanpakken; afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begoochelen; begrenzen; beknotten; belazeren; beperken; besodemieteren; foppen; grijpen; in de maling nemen; misleiden; neppen; omlijnen; oplichten; te pakken nemen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; voor de gek houden; zwendelen
frangollar afzetten; bedotten; tillen aanklooien; aanrommelen; aanrotzooien; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; klooien; knoeien; neppen; omlijnen; rotzooien; scharrelen
hacer mal afzetten; bedotten; tillen aandoen; aanmodderen; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; belasteren; benadelen; broddelen; duperen; grieven; iets misdoen; kladden; knauwen; knoeien; krenken; kwaad doen; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; misdragen; misdrijven; morsen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; neppen; omlijnen; pijn bezorgen; pijn doen; prutsen; rommelen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; vlekken; zeer doen
joder afzetten; bedotten; tillen geslachtsgemeenschap hebben; neuken; sodemieteren; verneuken; vozen
levantar heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen aansteken; aanstrijken; afbakenen; afpalen; afzetten; arrangeren; begrenzen; bliksemen; bouwen; buslichten; casseren; construeren; doen ontvlammen; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hooghouden; iets op touw zetten; ijlen; in de fik steken; in de hoogte houden; in de hoogte steken; jachten; jagen; jakkeren; laten gaan; laten lopen; lichten; motiveren; naar boven tillen; naar boven trekken; niet vasthouden; omhoog heffen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogbrengen; omhooggooien; omhooghalen; omhoogheffen; omhooghouden; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omhoogtrekken; omlijnen; opgooien; opheffen; ophijsen; ophogen; ophouden; opschieten; opstijgen; opvliegen; opwerpen; rechtop zetten; regelen; renoveren; reppen; snellen; spoeden; verbeteren; verhelpen; verhogen; verhuizen; verkassen; vernieuwen; vliegen; weerlichten; zich haasten; zich omhoogtrekken; zich optrekken aan; zich spoeden
mentir afzetten; bedotten; tillen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; jokken; liegen; neppen; omlijnen; verneuken
subir heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bevorderd worden; binnenrijden; bovenkomen; de hoogte ingaan; eindje meerijden; erop vooruit gaan; gedijen; groeien; groter worden; heffen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hogerop komen; in de lucht omhoogstijgen; inrijden; naar boven gaan; naar boven rijden; omhoog doen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhooghalen; omhoogkomen; omhoogleiden; omhooglopen; omhoogrijden; omhoogschroeven; omhoogstappen; omhoogstijgen; omhoogvoeren; ontspinnen; opgaan; ophijsen; ophogen; oprijden; oprijzen; opstijgen; opvliegen; opwaarts rijden; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; verhogen; vermeerderen; vooruitkomen; vorderen; zich opwerken
timar heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen aanpakken; afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begrenzen; belazeren; besodemieteren; bezwendelen; grijpen; misleiden; neppen; omlijnen; oplichten; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; vreemdgaan; zwendelen
tomar el pelo afzetten; bedotten; tillen afbakenen; afpalen; afzetten; beetnemen; begrenzen; foppen; in het ootje nemen; jokken; liegen; neppen; omlijnen; verneuken; wijsmaken
ModifierRelated TranslationsOther Translations
joder tering; verdikkeme; verdoemd; verdomd; verdomme; verdorie; vervloekt

Wiktionary Translations for tillen:


Cross Translation:
FromToVia
tillen sublevar; alzar souleverlever à une faible hauteur.

tillen form of tilt:


Translation Matrix for tilt:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
ponerse arrecho tilt
saltado tilt opgesprongen

Related Translations for tillen



Spanish

Detailed Translations for tillen from Spanish to Dutch