Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. aanbakken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanbakken from Dutch to Spanish

aanbakken:

aanbakken verbe (bak aan, bakt aan, bakte aan, bakten aan, aangebakken)

  1. aanbakken

Conjugations for aanbakken:

o.t.t.
  1. bak aan
  2. bakt aan
  3. bakt aan
  4. bakken aan
  5. bakken aan
  6. bakken aan
o.v.t.
  1. bakte aan
  2. bakte aan
  3. bakte aan
  4. bakten aan
  5. bakten aan
  6. bakten aan
v.t.t.
  1. ben aangebakken
  2. bent aangebakken
  3. is aangebakken
  4. zijn aangebakken
  5. zijn aangebakken
  6. zijn aangebakken
v.v.t.
  1. was aangebakken
  2. was aangebakken
  3. was aangebakken
  4. waren aangebakken
  5. waren aangebakken
  6. waren aangebakken
o.t.t.t.
  1. zal aanbakken
  2. zult aanbakken
  3. zal aanbakken
  4. zullen aanbakken
  5. zullen aanbakken
  6. zullen aanbakken
o.v.t.t.
  1. zou aanbakken
  2. zou aanbakken
  3. zou aanbakken
  4. zouden aanbakken
  5. zouden aanbakken
  6. zouden aanbakken
diversen
  1. bak aan!
  2. bakt aan!
  3. aangebakken
  4. aanbakkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanbakken:

NounRelated TranslationsOther Translations
pegarse aanplakken; kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
pegarse aanbakken aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanjagen; aankleven; aanlijmen; aansporen; kleven; klitten; lijmen; opjutten; plakken; porren; samenplakken; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastplakken; verneuken

Wiktionary Translations for aanbakken:

aanbakken
verb
  1. door het bakken aankoeken, vasthechten