Dutch

Detailed Translations for aanleggen from Dutch to Spanish

aanleggen:

aanleggen verbe (leg aan, legt aan, legde aan, legden aan, aangelegd)

  1. aanleggen (monteren en aansluiten; installeren; plaatsen; aanbrengen)
  2. aanleggen (vastmeren; aanmeren; vastleggen; )

Conjugations for aanleggen:

o.t.t.
  1. leg aan
  2. legt aan
  3. legt aan
  4. leggen aan
  5. leggen aan
  6. leggen aan
o.v.t.
  1. legde aan
  2. legde aan
  3. legde aan
  4. legden aan
  5. legden aan
  6. legden aan
v.t.t.
  1. heb aangelegd
  2. hebt aangelegd
  3. heeft aangelegd
  4. hebben aangelegd
  5. hebben aangelegd
  6. hebben aangelegd
v.v.t.
  1. had aangelegd
  2. had aangelegd
  3. had aangelegd
  4. hadden aangelegd
  5. hadden aangelegd
  6. hadden aangelegd
o.t.t.t.
  1. zal aanleggen
  2. zult aanleggen
  3. zal aanleggen
  4. zullen aanleggen
  5. zullen aanleggen
  6. zullen aanleggen
o.v.t.t.
  1. zou aanleggen
  2. zou aanleggen
  3. zou aanleggen
  4. zouden aanleggen
  5. zouden aanleggen
  6. zouden aanleggen
diversen
  1. leg aan!
  2. legt aan!
  3. aangelegd
  4. aanleggende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanleggen [znw.] nom

  1. aanleggen
    la construcción; la instalación

Translation Matrix for aanleggen:

NounRelated TranslationsOther Translations
construcción aanleggen assemblage; assembleren; bouw; bouwsector; bouwsel; bouwwerk; combinatie; constructie; fabricage; gebouw; montage; opbouw; opbouwen; ordening; organisatie; pand; samengesteld geheel; samenstelling; samenvoeging; structuur; systeem
instalación aanleggen aanstelling; assemblage; assembleren; benoeming; beëdiging; faciliteit; installatie; montage; montages; samenstelling; samenvoeging
VerbRelated TranslationsOther Translations
amarrar aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren afbinden; afsnoeren; binden; blokken; dichtbinden; knevelen; knopen; leerstof erin stampen; leren; strikken; studeren; toebinden; vastbinden; vastmaken; vastsjorren; vastsnoeren; verankeren; zekeren
construir aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen aanbouwen; arrangeren; bebouwen; bijbouwen; bouwen; construeren; expanderen; iets op touw zetten; in elkaar timmeren; ineentimmeren; inrichten; installeren; metselen; opbouwen; openen; regelen; timmerend in elkaar zetten; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden

Wiktionary Translations for aanleggen:

aanleggen
verb
  1. een wapen
  2. café
  3. aan wal gaan liggen
  4. maken

Cross Translation:
FromToVia
aanleggen atraque berth — to bring a ship into berth
aanleggen anclar moor — to cast anchor or become fastened
aanleggen construir; edificar; redactar bâtirconstruire une maison, un édifice.
aanleggen construir; edificar; erigir construirebâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
aanleggen instalar installer — Mettre solennellement en possession d’une place, d’un emploi, d’une dignité.