Summary


Dutch

Detailed Translations for aanspoelen from Dutch to Spanish

aanspoelen:

aanspoelen verbe (spoel aan, spoelt aan, spoelde aan, spoelden aan, aangespoeld)

  1. aanspoelen (aandrijven)

Conjugations for aanspoelen:

o.t.t.
  1. spoel aan
  2. spoelt aan
  3. spoelt aan
  4. spoelen aan
  5. spoelen aan
  6. spoelen aan
o.v.t.
  1. spoelde aan
  2. spoelde aan
  3. spoelde aan
  4. spoelden aan
  5. spoelden aan
  6. spoelden aan
v.t.t.
  1. ben aangespoeld
  2. bent aangespoeld
  3. is aangespoeld
  4. zijn aangespoeld
  5. zijn aangespoeld
  6. zijn aangespoeld
v.v.t.
  1. was aangespoeld
  2. was aangespoeld
  3. was aangespoeld
  4. waren aangespoeld
  5. waren aangespoeld
  6. waren aangespoeld
o.t.t.t.
  1. zal aanspoelen
  2. zult aanspoelen
  3. zal aanspoelen
  4. zullen aanspoelen
  5. zullen aanspoelen
  6. zullen aanspoelen
o.v.t.t.
  1. zou aanspoelen
  2. zou aanspoelen
  3. zou aanspoelen
  4. zouden aanspoelen
  5. zouden aanspoelen
  6. zouden aanspoelen
diversen
  1. spoel aan!
  2. spoelt aan!
  3. aangespoeld
  4. aanspoelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanspoelen [znw.] nom

  1. aanspoelen (aandrijven; stranden)
    el ser arrojado a la playa; el fracasar; el naufragar

Translation Matrix for aanspoelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
fracasar aandrijven; aanspoelen; stranden
naufragar aandrijven; aanspoelen; stranden schipbreuk lijden
ser arrojado a la playa aandrijven; aanspoelen; stranden
VerbRelated TranslationsOther Translations
arrojar sobre la playa aandrijven; aanspoelen
fracasar afgaan; afknappen; begeven; er vanaf breken; falen; flippen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; mistasten; onderuitgaan; op zijn bek gaan; stranden; ten onder gaan; ten val komen; vallen; vergaan; verkeerd lopen
naufragar wegzakken; zakken in
ser arrojado sobre la playa aandrijven; aanspoelen

Wiktionary Translations for aanspoelen:

aanspoelen
verb
  1. met het water meedrijven en vervolgens aan land komen te liggen