Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. accentueren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for accentueren from Dutch to Spanish

accentueren:

accentueren verbe (accentueer, accentueert, accentueerde, accentueerden, geaccentueerd)

  1. accentueren (benadrukken)
  2. accentueren (verduidelijken; verklaren; toelichten; )

Conjugations for accentueren:

o.t.t.
  1. accentueer
  2. accentueert
  3. accentueert
  4. accentueren
  5. accentueren
  6. accentueren
o.v.t.
  1. accentueerde
  2. accentueerde
  3. accentueerde
  4. accentueerden
  5. accentueerden
  6. accentueerden
v.t.t.
  1. heb geaccentueerd
  2. hebt geaccentueerd
  3. heeft geaccentueerd
  4. hebben geaccentueerd
  5. hebben geaccentueerd
  6. hebben geaccentueerd
v.v.t.
  1. had geaccentueerd
  2. had geaccentueerd
  3. had geaccentueerd
  4. hadden geaccentueerd
  5. hadden geaccentueerd
  6. hadden geaccentueerd
o.t.t.t.
  1. zal accentueren
  2. zult accentueren
  3. zal accentueren
  4. zullen accentueren
  5. zullen accentueren
  6. zullen accentueren
o.v.t.t.
  1. zou accentueren
  2. zou accentueren
  3. zou accentueren
  4. zouden accentueren
  5. zouden accentueren
  6. zouden accentueren
diversen
  1. accentueer!
  2. accentueert!
  3. geaccentueerd
  4. accentuerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for accentueren:

NounRelated TranslationsOther Translations
destacar detacheren
VerbRelated TranslationsOther Translations
acentuar accentueren; benadrukken aandoen; aanmaken; aanzetten; beklemtonen; benadrukken; betonen; inschakelen; motiveren; starten
aclarar accentueren; belichten; ophelderen; opklaren; toelichten; verduidelijken; verhelderen; verklaren begrijpelijk maken; belichten; beschijnen; hozen; leeghozen; met licht beschijnen; nader verklaren; ontvouwen; ophelderen; opklaren; toelichten; uitdunnen; uiteenzetten; uitleggen; uitscheppen; verduidelijken; verklaren; verlichten; wegkappen
destacar accentueren; benadrukken beklemtonen; benadrukken; betonen; loshalen; uithalen
esclarecer accentueren; belichten; ophelderen; opklaren; toelichten; verduidelijken; verhelderen; verklaren belichten; met licht beschijnen
explicar accentueren; belichten; ophelderen; opklaren; toelichten; verduidelijken; verhelderen; verklaren afschilderen; begrijpelijk maken; belichten; beschrijven; duiden; met licht beschijnen; nader verklaren; omschrijven; ontvouwen; ophelderen; opklaren; schetsen; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verantwoorden; verduidelijken; verklaren
poner énfasis accentueren; benadrukken
recalcar accentueren; benadrukken beklemtonen; benadrukken; betonen; fouten benadrukken; onderstrepen
subrayar accentueren; benadrukken beklemtonen; benadrukken; betonen; onderstrepen

Wiktionary Translations for accentueren:


Cross Translation:
FromToVia
accentueren acentuar accent — to emphasize
accentueren acentuar accentuate — to pronounce with an accent
accentueren acentuar akzentuieren — (transitiv): etwas stark betonen, deutlich hervorheben; einen Akzent setzen
accentueren acentuar; enfatizar accentuermarquer d’un accent.
accentueren enfatizar; subrayar; señalar soulignertirer une ligne sous un mot, ou sous plusieurs mots.