Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. betichten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for betichten from Dutch to Spanish

betichten:

betichten verbe (beticht, betichtte, betichtten, beticht)

  1. betichten (aanklagen; beschuldigen; ten laste leggen)
    acusar; culpar; inculpar
  2. betichten (verdacht maken; beschuldigen; verdenken; incrimineren)

Conjugations for betichten:

o.t.t.
  1. beticht
  2. beticht
  3. beticht
  4. betichten
  5. betichten
  6. betichten
o.v.t.
  1. betichtte
  2. betichtte
  3. betichtte
  4. betichtten
  5. betichtten
  6. betichtten
v.t.t.
  1. heb beticht
  2. hebt beticht
  3. heeft beticht
  4. hebben beticht
  5. hebben beticht
  6. hebben beticht
v.v.t.
  1. had beticht
  2. had beticht
  3. had beticht
  4. hadden beticht
  5. hadden beticht
  6. hadden beticht
o.t.t.t.
  1. zal betichten
  2. zult betichten
  3. zal betichten
  4. zullen betichten
  5. zullen betichten
  6. zullen betichten
o.v.t.t.
  1. zou betichten
  2. zou betichten
  3. zou betichten
  4. zouden betichten
  5. zouden betichten
  6. zouden betichten
diversen
  1. beticht!
  2. beticht!
  3. beticht
  4. betichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for betichten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
acusar aanklagen; beschuldigen; betichten; incrimineren; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken chargeren; overdrijven; tenlaste leggen
adivinar beschuldigen; betichten; incrimineren; verdacht maken; verdenken adviseren; afwegen; gissen; gissing maken; iets aanraden; ingeven; overdenken; overwegen; postuleren; raden; suggereren; tegemoetzien; uitkijken naar; verwachten; vooronderstellen; voorspellen; voortellen; vooruitzien; waarzeggen; wichelen
barruntar beschuldigen; betichten; incrimineren; verdacht maken; verdenken gissen; gissing maken; postuleren; raden; vooronderstellen
conjeturar beschuldigen; betichten; incrimineren; verdacht maken; verdenken adviseren; afwegen; gissen; gissing maken; iets aanraden; ingeven; overdenken; overwegen; postuleren; raden; suggereren; vooronderstellen
culpar aanklagen; beschuldigen; betichten; incrimineren; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; chargeren; gispen; laken; nadragen; overdrijven; tenlaste leggen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
inculpar aanklagen; beschuldigen; betichten; incrimineren; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken chargeren; overdrijven; tenlaste leggen
sospechar beschuldigen; betichten; incrimineren; verdacht maken; verdenken postuleren; vooronderstellen

Wiktionary Translations for betichten:


Cross Translation:
FromToVia
betichten acusar; delatar; denunciar; acriminar; inculpar accuserdéférer à la justice quelqu’un comme coupable d’un délit, d’un crime.