Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. ingieten:


Dutch

Detailed Translations for ingieten from Dutch to Spanish

ingieten:

ingieten verbe (giet in, goot in, goten in, ingegoten)

  1. ingieten
    echar; verter

Conjugations for ingieten:

o.t.t.
  1. giet in
  2. giet in
  3. giet in
  4. gieten in
  5. gieten in
  6. gieten in
o.v.t.
  1. goot in
  2. goot in
  3. goot in
  4. goten in
  5. goten in
  6. goten in
v.t.t.
  1. heb ingegoten
  2. hebt ingegoten
  3. heeft ingegoten
  4. hebben ingegoten
  5. hebben ingegoten
  6. hebben ingegoten
v.v.t.
  1. had ingegoten
  2. had ingegoten
  3. had ingegoten
  4. hadden ingegoten
  5. hadden ingegoten
  6. hadden ingegoten
o.t.t.t.
  1. zal ingieten
  2. zult ingieten
  3. zal ingieten
  4. zullen ingieten
  5. zullen ingieten
  6. zullen ingieten
o.v.t.t.
  1. zou ingieten
  2. zou ingieten
  3. zou ingieten
  4. zouden ingieten
  5. zouden ingieten
  6. zouden ingieten
en verder
  1. ben ingegoten
  2. bent inggegoten
  3. is ingegoten
  4. zijn ingegoten
  5. zijn ingegoten
  6. zijn ingegoten
diversen
  1. giet in!
  2. giet in!
  3. ingegoten
  4. ingietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ingieten:

NounRelated TranslationsOther Translations
echar weggooien
verter inschenken; leeggieten; uitgieten
VerbRelated TranslationsOther Translations
echar ingieten afdanken; afscheiden; afvoeren; bannen; begeleiden; bezweren; bijgieten; doneren; ecarteren; geven; gieten; gunnen; gunst verlenen; inschenken; intappen; leiden; lozen; meevoeren; ontheffen; ontslaan; opsturen; posten; schenken; serveren; smijten; sturen; tappen; toezenden; uitbannen; uitscheiden; uitstorten; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verhuizen; verjagen; verkassen; verzenden; voeren; weggooien; wegjagen; wegsmijten; wegsturen; wegzenden
verter ingieten afdruipen; afscheiden; afvoeren; deponeren; doneren; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; geven; gieten op; gunnen; gunst verlenen; leegstorten; lopen; lozen; neerleggen; opgieten; ruimen; schenken; sijpelen; stromen; uitdruppelen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; vergieten; vloeien