Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. klasseren:


Dutch

Detailed Translations for klasseren from Dutch to Spanish

klasseren:

klasseren verbe (klasseer, klasseert, klasseerde, klasseerden, geklasseerd)

  1. klasseren

Conjugations for klasseren:

o.t.t.
  1. klasseer
  2. klasseert
  3. klasseert
  4. klasseren
  5. klasseren
  6. klasseren
o.v.t.
  1. klasseerde
  2. klasseerde
  3. klasseerde
  4. klasseerden
  5. klasseerden
  6. klasseerden
v.t.t.
  1. heb geklasseerd
  2. hebt geklasseerd
  3. heeft geklasseerd
  4. hebben geklasseerd
  5. hebben geklasseerd
  6. hebben geklasseerd
v.v.t.
  1. had geklasseerd
  2. had geklasseerd
  3. had geklasseerd
  4. hadden geklasseerd
  5. hadden geklasseerd
  6. hadden geklasseerd
o.t.t.t.
  1. zal klasseren
  2. zult klasseren
  3. zal klasseren
  4. zullen klasseren
  5. zullen klasseren
  6. zullen klasseren
o.v.t.t.
  1. zou klasseren
  2. zou klasseren
  3. zou klasseren
  4. zouden klasseren
  5. zouden klasseren
  6. zouden klasseren
en verder
  1. ben geklasseerd
  2. bent geklasseerd
  3. is geklasseerd
  4. zijn geklasseerd
  5. zijn geklasseerd
  6. zijn geklasseerd
diversen
  1. klasseer!
  2. klasseert!
  3. geklasseerd
  4. klasserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for klasseren:

NounRelated TranslationsOther Translations
clasificar rangschikken; rangschikking
VerbRelated TranslationsOther Translations
clasificar klasseren arrangeren; classificeren; ficheren; groeperen; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; indelen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; ordenen; plaatsen; rangeren; rangordenen; rangschikken; schiften; sorteren; systematiseren; uitzoeken