Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. lastigvallen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for lastigvallen from Dutch to Spanish

lastigvallen:

lastigvallen verbe (val lastig, valt lastig, viel lastig, vielen lastig, lastig gevallen)

  1. lastigvallen (teisteren)

Conjugations for lastigvallen:

o.t.t.
  1. val lastig
  2. valt lastig
  3. valt lastig
  4. vallen lastig
  5. vallen lastig
  6. vallen lastig
o.v.t.
  1. viel lastig
  2. viel lastig
  3. viel lastig
  4. vielen lastig
  5. vielen lastig
  6. vielen lastig
v.t.t.
  1. heb lastig gevallen
  2. hebt lastig gevallen
  3. heeft lastig gevallen
  4. hebben lastig gevallen
  5. hebben lastig gevallen
  6. hebben lastig gevallen
v.v.t.
  1. had lastig gevallen
  2. had lastig gevallen
  3. had lastig gevallen
  4. hadden lastig gevallen
  5. hadden lastig gevallen
  6. hadden lastig gevallen
o.t.t.t.
  1. zal lastigvallen
  2. zult lastigvallen
  3. zal lastigvallen
  4. zullen lastigvallen
  5. zullen lastigvallen
  6. zullen lastigvallen
o.v.t.t.
  1. zou lastigvallen
  2. zou lastigvallen
  3. zou lastigvallen
  4. zouden lastigvallen
  5. zouden lastigvallen
  6. zouden lastigvallen
en verder
  1. ben lastig gevallen
  2. bent lastig gevallen
  3. is lastig gevallen
  4. zijn lastig gevallen
  5. zijn lastig gevallen
  6. zijn lastig gevallen
diversen
  1. val lastig!
  2. valt lastig!
  3. lastig gevallen
  4. lastig vallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for lastigvallen:

NounRelated TranslationsOther Translations
fastidiar treiteren
VerbRelated TranslationsOther Translations
afligir lastigvallen; teisteren foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden
atormentar lastigvallen; teisteren aanleiding geven tot; foppen; in de maling nemen; ophitsen; provoceren; te pakken nemen; uitdagen; uitlokken; voor de gek houden
castigar lastigvallen; teisteren afranselen; geselen; iemand toetakelen; kastijden; tuchtigen
fastidiar lastigvallen; teisteren dwarszitten; ergeren; etteren; foppen; geringschatten; harrewarren; in de maling nemen; irriteren; jennen; klagen; koeioneren; kwellen; minachten; narren; neerkijken op; op de zenuwen werken; op zijn hart hebben; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; te pakken nemen; tergen; treiteren; uitdagen; verachten; vervelen; vervelend doen; voor de gek houden; wegpesten; zeuren; zieken
gastar bromas lastigvallen; teisteren
molestar lastigvallen; teisteren harrewarren; koeioneren; kwellen; molesteren; narren; pesten; plagen; sarren; storen; tarten; tergen; treiteren; wegpesten

Wiktionary Translations for lastigvallen:


Cross Translation:
FromToVia
lastigvallen molestar; fastidiar badger — pester