Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. omlaagrijden:


Dutch

Detailed Translations for omlaagrijden from Dutch to Spanish

omlaagrijden:

omlaagrijden verbe (rijd omlaag, rijdt omlaag, reed omlaag, reden omlaag, omlaaggereden)

  1. omlaagrijden (afrijden; eraf rijden; naar beneden rijden)

Conjugations for omlaagrijden:

o.t.t.
  1. rijd omlaag
  2. rijdt omlaag
  3. rijdt omlaag
  4. rijden omlaag
  5. rijden omlaag
  6. rijden omlaag
o.v.t.
  1. reed omlaag
  2. reed omlaag
  3. reed omlaag
  4. reden omlaag
  5. reden omlaag
  6. reden omlaag
v.t.t.
  1. ben omlaaggereden
  2. bent omlaaggereden
  3. is omlaaggereden
  4. zijn omlaaggereden
  5. zijn omlaaggereden
  6. zijn omlaaggereden
v.v.t.
  1. was omlaaggereden
  2. was omlaaggereden
  3. was omlaaggereden
  4. waren omlaaggereden
  5. waren omlaaggereden
  6. waren omlaaggereden
o.t.t.t.
  1. zal omlaagrijden
  2. zult omlaagrijden
  3. zal omlaagrijden
  4. zullen omlaagrijden
  5. zullen omlaagrijden
  6. zullen omlaagrijden
o.v.t.t.
  1. zou omlaagrijden
  2. zou omlaagrijden
  3. zou omlaagrijden
  4. zouden omlaagrijden
  5. zouden omlaagrijden
  6. zouden omlaagrijden
diversen
  1. rijd omlaag!
  2. rijdt omlaag!
  3. omlaaggereden
  4. omlaagrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omlaagrijden:

NounRelated TranslationsOther Translations
descender afdalen; afklimmen; afstijgen
VerbRelated TranslationsOther Translations
conducir hacia abajo afrijden; eraf rijden; naar beneden rijden; omlaagrijden
descender afrijden; eraf rijden; naar beneden rijden; omlaagrijden achteruitgaan; afdalen; afnemen; dalen; declineren; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; erafklimmen; erop achteruitgaan; geld inleveren; kelderen; landen; minder worden; naar beneden dalen; naar beneden gaan; naar beneden komen; naar beneden lopen; naar beneden vallen; neer laten zakken; neerdalen; neerkomen; omlaaggaan; omlaagkomen; omlaagvallen; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; uitbuiken; uitzakken; vallen; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zakken; zich vrijmaken