Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. oppeppen:


Dutch

Detailed Translations for oppeppen from Dutch to Spanish

oppeppen:

oppeppen verbe (pep op, pept op, pepte op, pepten op, opgepept)

  1. oppeppen (stimuleren; aanmoedigen; activeren; opwekken; bezielen)

Conjugations for oppeppen:

o.t.t.
  1. pep op
  2. pept op
  3. pept op
  4. peppen op
  5. peppen op
  6. peppen op
o.v.t.
  1. pepte op
  2. pepte op
  3. pepte op
  4. pepten op
  5. pepten op
  6. pepten op
v.t.t.
  1. heb opgepept
  2. hebt opgepept
  3. heeft opgepept
  4. hebben opgepept
  5. hebben opgepept
  6. hebben opgepept
v.v.t.
  1. had opgepept
  2. had opgepept
  3. had opgepept
  4. hadden opgepept
  5. hadden opgepept
  6. hadden opgepept
o.t.t.t.
  1. zal oppeppen
  2. zult oppeppen
  3. zal oppeppen
  4. zullen oppeppen
  5. zullen oppeppen
  6. zullen oppeppen
o.v.t.t.
  1. zou oppeppen
  2. zou oppeppen
  3. zou oppeppen
  4. zouden oppeppen
  5. zouden oppeppen
  6. zouden oppeppen
en verder
  1. ben opgepept
  2. bent opgepept
  3. is opgepept
  4. zijn opgepept
  5. zijn opgepept
  6. zijn opgepept
diversen
  1. pep op!
  2. pept op!
  3. opgepept
  4. oppeppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for oppeppen:

NounRelated TranslationsOther Translations
animar aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; prikkel; stimuleren; toejuichen
provocar aanrichten; provoceren; treiteren; uitlokken
VerbRelated TranslationsOther Translations
animar aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren aanblazen; aandrijven; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bemoedigen; bezielen; blij maken; doen opvlammen; een inspirerende werking hebben; fleurig maken; iemand motiveren; iemand opstoken; inspireren; instigeren; motiveren; opbeuren; opfleuren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkalefateren; opknappen; opkrikken; oplappen; opleven; opmonteren; opruien; opstoken; opvijzelen; opvrolijken; opwekken; opzetten; poken; porren; prikkelen; provoceren; reanimeren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; tot leven wekken; uitdagen; uitlokken; verkwikken; verlevendigen; vrolijker worden
avivar aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bezielen; instigeren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; oprakelen; opruien; opstoken; poken; porren; provoceren; stimuleren; stoken; ter sprake brengen; toejuichen
dar viveza a aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren activeren; opleven; opwekken; reanimeren; tot leven wekken; verlevendigen
entusiasmar aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren aanmoedigen; aanvuren; activeren; bezielen; een inspirerende werking hebben; inspireren; opleven; opwekken; reanimeren; toejuichen; tot leven wekken; verlevendigen
excitar aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren aanroeren; aansporen; aanstippen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; even aanraken; instigeren; ontlokken; opfokken; ophitsen; opjutten; opleven; opruien; opstoken; opvrijen; opwekken; opwinden; opzwepen; poken; prikkelen; provoceren; reanimeren; sterk prikkelen; stimuleren; tot leven wekken; verlevendigen
provocar aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren aandoen; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten tot; adviseren; bemoedigen; berokkenen; iets aanraden; influisteren; ingeven; instigeren; jennen; koeioneren; kwellen; motiveren; narren; ontlokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; pesten; plagen; porren; provoceren; raden; sarren; souffleren; stangen; stimuleren; suggereren; tarten; tergen; teweegbrengen; toemoedigen; treiteren; uitdagen; uitklokken; uitlokken; veroorzaken; verwekken; wegpesten; zieken