Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. pleister:
  2. pleisteren:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for pleister from Dutch to Spanish

pleister:

pleister [de ~] nom

  1. de pleister (stuc)
    la escayola; el yeso; el estuco; el calcio; el emplasto; la cal
  2. de pleister (hechtpleister; kleefpleister)
    la escayola; el parche; el esparadrapo; la tirita; el emplasto

Translation Matrix for pleister:

NounRelated TranslationsOther Translations
cal pleister; stuc kalk; witkalk; witsel
calcio pleister; stuc calcium; kalk
emplasto hechtpleister; kleefpleister; pleister; stuc kalk
escayola hechtpleister; kleefpleister; pleister; stuc gips; gipsverband; kalk
esparadrapo hechtpleister; kleefpleister; pleister wondpleister
estuco pleister; stuc kalk; plamuur; plamuursel
parche hechtpleister; kleefpleister; pleister inzetstuk; maaslap; stoplap
tirita hechtpleister; kleefpleister; pleister wondpleister
yeso pleister; stuc afgieting; afgietsel; gietsel; gips; kalk; vorm

Related Words for "pleister":

  • pleisteren, pleisters, pleistertje, pleistertjes

Related Definitions for "pleister":

  1. stukje stof met verbandgaasje voor op een wond1
    • kom hier met je knie dan doe ik er een pleister op1

Wiktionary Translations for pleister:

pleister
noun
  1. een dun voorwerp dat ter bescherming over een kleine wond geplakt kan worden

Cross Translation:
FromToVia
pleister esparadrapo; apósito; tirita; parche curita; curita band-aid — adhesive bandage
pleister yeso plâtre — (familier, fr) gypse qui se trouver par couches dans le sein de la terre.

pleisteren:

pleisteren verbe (pleister, pleistert, pleisterde, pleisterden, gepleisterd)

  1. pleisteren (van pleister voorzien; bepleisteren)

Conjugations for pleisteren:

o.t.t.
  1. pleister
  2. pleistert
  3. pleistert
  4. pleisteren
  5. pleisteren
  6. pleisteren
o.v.t.
  1. pleisterde
  2. pleisterde
  3. pleisterde
  4. pleisterden
  5. pleisterden
  6. pleisterden
v.t.t.
  1. heb gepleisterd
  2. hebt gepleisterd
  3. heeft gepleisterd
  4. hebben gepleisterd
  5. hebben gepleisterd
  6. hebben gepleisterd
v.v.t.
  1. had gepleisterd
  2. had gepleisterd
  3. had gepleisterd
  4. hadden gepleisterd
  5. hadden gepleisterd
  6. hadden gepleisterd
o.t.t.t.
  1. zal pleisteren
  2. zult pleisteren
  3. zal pleisteren
  4. zullen pleisteren
  5. zullen pleisteren
  6. zullen pleisteren
o.v.t.t.
  1. zou pleisteren
  2. zou pleisteren
  3. zou pleisteren
  4. zouden pleisteren
  5. zouden pleisteren
  6. zouden pleisteren
diversen
  1. pleister!
  2. pleistert!
  3. gepleisterd
  4. pleisterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pleisteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
enlucir bepleisteren; pleisteren; van pleister voorzien aansteken; aanstrijken; doen ontvlammen; lichter worden van kleur; oplichten
enyesar bepleisteren; pleisteren; van pleister voorzien
estucar bepleisteren; pleisteren; van pleister voorzien stukadoren

Related Words for "pleisteren":


Wiktionary Translations for pleisteren:

pleisteren
verb
  1. iets met kalkspecie of gips bestrijken

Cross Translation:
FromToVia
pleisteren revestir; enfundar; poner; sobreponer; revocar revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.

Related Translations for pleister