Summary


Dutch

Detailed Translations for poneren from Dutch to Spanish

poneren:

poneren verbe (poneer, poneert, poneerde, poneerden, geponeerd)

  1. poneren (stellen; naar voren brengen; opperen)
  2. poneren (opperen; aanvoeren; te berde brengen)

Conjugations for poneren:

o.t.t.
  1. poneer
  2. poneert
  3. poneert
  4. poneren
  5. poneren
  6. poneren
o.v.t.
  1. poneerde
  2. poneerde
  3. poneerde
  4. poneerden
  5. poneerden
  6. poneerden
v.t.t.
  1. heb geponeerd
  2. hebt geponeerd
  3. heeft geponeerd
  4. hebben geponeerd
  5. hebben geponeerd
  6. hebben geponeerd
v.v.t.
  1. had geponeerd
  2. had geponeerd
  3. had geponeerd
  4. hadden geponeerd
  5. hadden geponeerd
  6. hadden geponeerd
o.t.t.t.
  1. zal poneren
  2. zult poneren
  3. zal poneren
  4. zullen poneren
  5. zullen poneren
  6. zullen poneren
o.v.t.t.
  1. zou poneren
  2. zou poneren
  3. zou poneren
  4. zouden poneren
  5. zouden poneren
  6. zouden poneren
en verder
  1. is geponeerd
  2. zijn geponeerd
diversen
  1. poneer!
  2. poneert!
  3. geponeerd
  4. ponerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

poneren [znw.] nom

  1. poneren (stellen)
    el proponer; el postular

Translation Matrix for poneren:

NounRelated TranslationsOther Translations
lanzar gesmijt; omhoog werpen; opwerpen
postular poneren; stellen
proponer poneren; stellen
VerbRelated TranslationsOther Translations
lanzar naar voren brengen; opperen; poneren; stellen aankaarten; aanknopen; aansnijden; afschieten; afsmijten; afvuren; afwerpen; afzien van rechtsvervolging; entameren; gesprek aanknopen; jonassen; kwakken; lanceren; laten zien; naar beneden werpen; naar voren brengen; neerkwakken; neerwerpen; omhooggooien; omlaag werpen; op de markt brengen; openen; opgooien; opperen; opwerpen; schieten; schoten lossen; seponeren; smakken; smijten; starten; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; uitgeven; uitgooien; uitwerpen; vuren
plantear naar voren brengen; opperen; poneren; stellen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; ervan uitgaan; omhoogwerpen; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
postular naar voren brengen; opperen; poneren; stellen collecteren; geld inzamelen; postuleren; vooronderstellen
proponer aanvoeren; naar voren brengen; opperen; poneren; stellen; te berde brengen aanbevelen; aandragen; aanmerken; aanraden; aanvoeren; adviseren; declameren; een voorstel doen; hoogdravend praten; iemand recommanderen; iets aanraden; ingeven; nomineren; oreren; raden; suggereren; voordragen; voorslaan; voorstellen
sugerir aanvoeren; naar voren brengen; opperen; poneren; stellen; te berde brengen aandragen; aanvoeren; adviseren; iets aanraden; ingeven; naar voren brengen; opperen; raden; suggereren