Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. proosten:


Dutch

Detailed Translations for proosten from Dutch to Spanish

proosten:

proosten verbe (proost, proostte, proostten, geproost)

  1. proosten

Conjugations for proosten:

o.t.t.
  1. proost
  2. proost
  3. proost
  4. proosten
  5. proosten
  6. proosten
o.v.t.
  1. proostte
  2. proostte
  3. proostte
  4. proostten
  5. proostten
  6. proostten
v.t.t.
  1. heb geproost
  2. hebt geproost
  3. heeft geproost
  4. hebben geproost
  5. hebben geproost
  6. hebben geproost
v.v.t.
  1. had geproost
  2. had geproost
  3. had geproost
  4. hadden geproost
  5. hadden geproost
  6. hadden geproost
o.t.t.t.
  1. zal proosten
  2. zult proosten
  3. zal proosten
  4. zullen proosten
  5. zullen proosten
  6. zullen proosten
o.v.t.t.
  1. zou proosten
  2. zou proosten
  3. zou proosten
  4. zouden proosten
  5. zouden proosten
  6. zouden proosten
diversen
  1. proost!
  2. proost!
  3. geproost
  4. proostend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

proosten [het ~] nom

  1. het proosten (aanstoten)

Translation Matrix for proosten:

NounRelated TranslationsOther Translations
beber a la salud de aanstoten; proosten
brindar por uno aanstoten; proosten
VerbRelated TranslationsOther Translations
beber a la salud de een toost uitbrengen; toosten
brindar proosten een toost uitbrengen; fluisteren; heien; klampen; kletteren; lispelen; rammelen; sissen; toosten