Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. reviseren:


Dutch

Detailed Translations for reviseren from Dutch to Spanish

reviseren:

reviseren verbe (reviseer, reviseert, reviseerde, reviseerden, gereviseerd)

  1. reviseren

Conjugations for reviseren:

o.t.t.
  1. reviseer
  2. reviseert
  3. reviseert
  4. reviseren
  5. reviseren
  6. reviseren
o.v.t.
  1. reviseerde
  2. reviseerde
  3. reviseerde
  4. reviseerden
  5. reviseerden
  6. reviseerden
v.t.t.
  1. heb gereviseerd
  2. hebt gereviseerd
  3. heeft gereviseerd
  4. hebben gereviseerd
  5. hebben gereviseerd
  6. hebben gereviseerd
v.v.t.
  1. had gereviseerd
  2. had gereviseerd
  3. had gereviseerd
  4. hadden gereviseerd
  5. hadden gereviseerd
  6. hadden gereviseerd
o.t.t.t.
  1. zal reviseren
  2. zult reviseren
  3. zal reviseren
  4. zullen reviseren
  5. zullen reviseren
  6. zullen reviseren
o.v.t.t.
  1. zou reviseren
  2. zou reviseren
  3. zou reviseren
  4. zouden reviseren
  5. zouden reviseren
  6. zouden reviseren
en verder
  1. ben gereviseerd
  2. bent gereviseerd
  3. is gereviseerd
  4. zijn gereviseerd
  5. zijn gereviseerd
  6. zijn gereviseerd
diversen
  1. reviseer!
  2. reviseert!
  3. gereviseerd
  4. reviserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for reviseren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
revisar reviseren controleren; examineren; hervormen; herzien; inspecteren; keuren; reformeren; schouwen