Dutch

Detailed Translations for schitteren from Dutch to Spanish

schitteren:

schitteren verbe (schitter, schittert, schitterde, schitterden, geschitterd)

  1. schitteren (glinsteren; fonkelen)
  2. schitteren (glinsteren)
  3. schitteren (uitblinken; onderscheiden; overtreffen; )

Conjugations for schitteren:

o.t.t.
  1. schitter
  2. schittert
  3. schittert
  4. schitteren
  5. schitteren
  6. schitteren
o.v.t.
  1. schitterde
  2. schitterde
  3. schitterde
  4. schitterden
  5. schitterden
  6. schitterden
v.t.t.
  1. heb geschitterd
  2. hebt geschitterd
  3. heeft geschitterd
  4. hebben geschitterd
  5. hebben geschitterd
  6. hebben geschitterd
v.v.t.
  1. had geschitterd
  2. had geschitterd
  3. had geschitterd
  4. hadden geschitterd
  5. hadden geschitterd
  6. hadden geschitterd
o.t.t.t.
  1. zal schitteren
  2. zult schitteren
  3. zal schitteren
  4. zullen schitteren
  5. zullen schitteren
  6. zullen schitteren
o.v.t.t.
  1. zou schitteren
  2. zou schitteren
  3. zou schitteren
  4. zouden schitteren
  5. zouden schitteren
  6. zouden schitteren
en verder
  1. ben geschitterd
  2. bent geschitterd
  3. is geschitterd
  4. zijn geschitterd
  5. zijn geschitterd
  6. zijn geschitterd
diversen
  1. schitter!
  2. schittert!
  3. geschitterd
  4. schitterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schitteren [znw.] nom

  1. schitteren (luister; glans)
    el brillo; la brillantez; el esplendor; el destello; el resplandor

Translation Matrix for schitteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
brillantez glans; luister; schitteren glans; luister; praal; pracht; pronk
brillar blinken
brillo glans; luister; schitteren flakkering; flikkering; fonkelen; fonkeling; geflikker; geglinster; getintel; glans; glanslaag; glanzen; glimmen; glitter; gloed; levenslicht; licht verspreiden; luister; praal; pracht; pronk; schijn; schijnen; schijnsel; schittering; sprankelen; straling; tinteling; voorwending
destello glans; luister; schitteren bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flakkering; flikkering; flits; flonkering; geflikker; getintel; schicht; schijn; schittering; sprankeltje; sterretje; tinteling; vonkje
esplendor glans; luister; schitteren fonkelen; fonkeling; glans; glanslaag; glitter; luister; praal; pracht; pronk; schittering; sprankelen; uiterlijk vertoon
relucir blinken
resplandor glans; luister; schitteren flakkering; flikkering; fonkeling; geflikker; gefonkel; geglinster; glans; glanslaag; glinstering; glitter; gloed; klatergoud; levenslicht; luister; praal; pracht; pronk; schijn; schijnsel; schittering; straling; voorwending
sobresalir uitsteken; voorbijstreven
VerbRelated TranslationsOther Translations
brillar fonkelen; glinsteren; schitteren afsteken; blaken; blinken; eruit springen; flikkeren; flonkeren; fonkelen; geuren; glanzen; glimmen; glinsteren; glitteren; in het oog lopen; klingelen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; opvallen; pralen; pronken; rinkelen; schijnen; sprankelen; stralen; te kijk lopen met; tingelen; tinkelen; twinkelen; uitspringen; uitsteken
centellear fonkelen; glinsteren; schitteren flikkeren; fonkelen; glanzen; klingelen; rinkelen; schijnen; sprankelen; stralen; tingelen; tinkelen; twinkelen
chispear fonkelen; glinsteren; schitteren fonkelen; glimmen; glinsteren; klingelen; mousseren; opbruisen; rinkelen; sprankelen; tingelen; tinkelen; tintelen; vonken
destellar fonkelen; glinsteren; schitteren flikkeren; flitsen; fonkelen; glanzen; lichten; oplichten; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
distinguirse excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken aanschouwen; bekijken; een ereteken geven; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; van elkaar onderscheiden; zien
fulgurar fonkelen; glinsteren; schitteren
relucir fonkelen; glinsteren; schitteren blinken; effenen; egaliseren; flonkeren; gelijkmaken; gladmaken; licht schijnen; stralen
resplandecer fonkelen; glinsteren; schitteren blaken; blinken; effenen; egaliseren; flonkeren; gelijkmaken; gladmaken; gloren; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; stralen
sobresalir excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken overvleugelen; vooruitspringen; vooruitsteken
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
brillo helderheid

Wiktionary Translations for schitteren:


Cross Translation:
FromToVia
schitteren brillar; lucir briller — (term, sens étymologique, désormais inusité) S’agiter, aller de-ci de-là, frétiller d’impatience.
schitteren flamear; ondear ondoyerremuer, se mouvoir à la manière des ondes.
schitteren rielar; centellear; flamear; deflagrar scintillerbriller, jeter des éclats par intermittence.
schitteren flamear; deflagrar vacillerchanceler ; trembler ; n’être pas bien ferme.