Summary


Dutch

Detailed Translations for stoken from Dutch to Spanish

stoken:

stoken verbe (stook, stookt, stookte, stookten, gestookt)

  1. stoken (aanblazen; opstoken; poken; )
  2. stoken (distilleren)

Conjugations for stoken:

o.t.t.
  1. stook
  2. stookt
  3. stookt
  4. stoken
  5. stoken
  6. stoken
o.v.t.
  1. stookte
  2. stookte
  3. stookte
  4. stookten
  5. stookten
  6. stookten
v.t.t.
  1. heb gestookt
  2. hebt gestookt
  3. heeft gestookt
  4. hebben gestookt
  5. hebben gestookt
  6. hebben gestookt
v.v.t.
  1. had gestookt
  2. had gestookt
  3. had gestookt
  4. hadden gestookt
  5. hadden gestookt
  6. hadden gestookt
o.t.t.t.
  1. zal stoken
  2. zult stoken
  3. zal stoken
  4. zullen stoken
  5. zullen stoken
  6. zullen stoken
o.v.t.t.
  1. zou stoken
  2. zou stoken
  3. zou stoken
  4. zouden stoken
  5. zouden stoken
  6. zouden stoken
en verder
  1. ben gestookt
  2. bent gestookt
  3. is gestookt
  4. zijn gestookt
  5. zijn gestookt
  6. zijn gestookt
diversen
  1. stook!
  2. stookt!
  3. gestookt
  4. stokend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stoken:

NounRelated TranslationsOther Translations
incitar aanslingeren; aanzwengelen
instigar instigeren; opwekken
quemar branden; verbranden
VerbRelated TranslationsOther Translations
acuciar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken gebrek hebben; nijpen; vastknijpen
amotinar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken
apresurar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken aanjagen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; accelereren; gas geven; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; motiveren; opdrijven; opfokken; ophitsen; opjagen; opjutten; opruien; opschieten; opstoken; optrekken van auto; overhaasten; poken; porren; reppen; snellen; spoeden; stressen; tot spoed aanzetten; vliegen; voortjagen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
atizar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; doen opvlammen; iets aanstoken; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opruien; opstoken; poken
avivar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bezielen; instigeren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; oppeppen; oprakelen; opruien; opstoken; opwekken; poken; porren; provoceren; stimuleren; ter sprake brengen; toejuichen
azuzar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken
destilar distilleren; stoken
enredar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; compliceren; ingewikkeld maken; intrigeren; konkelen; kuipen; moeilijk maken; neppen; obsederen; omlijnen; sjoemelen; verwikkelen
incitar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken aandrijven; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; iemand motiveren; iemand opstoken; iets aanstoken; ijlen; instigeren; jagen; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; opzetten; overhaasten; poken; porren; prikkelen; provoceren; spoeden; stimuleren; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; voortmaken; zich spoeden
instigar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; herinneren; iets aanstoken; ijlen; in herinnering brengen; instigeren; jachten; jagen; jakkeren; manen; memoreren; met aandrang herinneren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; opruien; opschieten; opstoken; overhaasten; poken; porren; provoceren; rappelleren; reppen; snellen; spoeden; stimuleren; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
quemar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken cremeren; opbranden; uitbranden; verassen; verbranden

Related Words for "stoken":


Wiktionary Translations for stoken:


Cross Translation:
FromToVia
stoken encender; provocar; desatar entfachenübertragen: Begierden oder heftige Gefühle erregen; eine Auseinandersetzung provozieren
stoken atizar stoke — to feed, stir up
stoken inflamar; encender enflammermettre en flamme.

stoken form of stok:

stok [de ~ (m)] nom

  1. de stok (staaf; baton; stang; staf)
    el lingote

Translation Matrix for stok:

NounRelated TranslationsOther Translations
lingote baton; staaf; staf; stang; stok blok

Related Words for "stok":


Related Definitions for "stok":

  1. lang, dun, rond stuk hout1
    • hij sloeg de hond met een stok1

Wiktionary Translations for stok:

stok
noun
  1. langwerpig voorwerp om te stoten, slaan, aanraken, aangeven (van toon), steken, te likken of te prikken

Cross Translation:
FromToVia
stok palo stick — long piece of wood
stok barra stick — cylindrical piece (of chalk, wax etc)
stok bastón walking stick — cane
stok palo; vara; barra; bastón bâton — Morceau de bois assez long
stok caña; caña de pescar; bastón; cachava canne — Nom générique donner à plusieurs espèces de roseaux, tels que le roseau commun, la canne d’Inde, la canne odorante, le bambou, etc.