Summary


Dutch

Detailed Translations for toesnoeren from Dutch to Spanish

toesnoeren:

toesnoeren verbe (snoer toe, snoert toe, snoerde toe, snoerden toe, toegesnoerd)

  1. toesnoeren

Conjugations for toesnoeren:

o.t.t.
  1. snoer toe
  2. snoert toe
  3. snoert toe
  4. snoeren toe
  5. snoeren toe
  6. snoeren toe
o.v.t.
  1. snoerde toe
  2. snoerde toe
  3. snoerde toe
  4. snoerden toe
  5. snoerden toe
  6. snoerden toe
v.t.t.
  1. heb toegesnoerd
  2. hebt toegesnoerd
  3. heeft toegesnoerd
  4. hebben toegesnoerd
  5. hebben toegesnoerd
  6. hebben toegesnoerd
v.v.t.
  1. had toegesnoerd
  2. had toegesnoerd
  3. had toegesnoerd
  4. hadden toegesnoerd
  5. hadden toegesnoerd
  6. hadden toegesnoerd
o.t.t.t.
  1. zal toesnoeren
  2. zult toesnoeren
  3. zal toesnoeren
  4. zullen toesnoeren
  5. zullen toesnoeren
  6. zullen toesnoeren
o.v.t.t.
  1. zou toesnoeren
  2. zou toesnoeren
  3. zou toesnoeren
  4. zouden toesnoeren
  5. zouden toesnoeren
  6. zouden toesnoeren
en verder
  1. ben toegesnoerd
  2. bent toegesnoerd
  3. is toegesnoerd
  4. zijn toegesnoerd
  5. zijn toegesnoerd
  6. zijn toegesnoerd
diversen
  1. snoer toe!
  2. snoert toe!
  3. toegesnoerd
  4. toesnoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for toesnoeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
atar aanhechten; aanknopen; vasthechten
VerbRelated TranslationsOther Translations
atar toesnoeren aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; aanhechten; aanlijnen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; binden; detineren; dichtbinden; dichtrijgen; dichtsnoeren; gevangenhouden; hechten; hoogbinden; in hechtenis houden; knevelen; knopen; om het lijf binden; ombinden; omhoogbinden; omwinden; onderbinden; opbinden; rijgen; samenbinden; samenbundelen; samenknopen; snoeren; strikken; toebinden; vastbinden; vasthouden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; verankeren; verbinden
embastar toesnoeren
enlazar toesnoeren aangaan; aanknopen; dichtrijgen; dichtsnoeren; ineenvlechten; inhaken; omvlechten; rijgen; samenweven; verbinden; vervlechten; verweven
ensartar toesnoeren aaneenrijgen; rijgen
escuadrar toesnoeren
hilvanar toesnoeren
pasar por un hilo toesnoeren