Summary


Dutch

Detailed Translations for toevallen from Dutch to Spanish

toevallen:

toevallen verbe (val toe, valt toe, viel toe, vielen toe, toegevallen)

  1. toevallen (ten deel vallen; toekomen)
  2. toevallen (dichtvallen; zich sluiten; dichtgaan)

Conjugations for toevallen:

o.t.t.
  1. val toe
  2. valt toe
  3. valt toe
  4. vallen toe
  5. vallen toe
  6. vallen toe
o.v.t.
  1. viel toe
  2. viel toe
  3. viel toe
  4. vielen toe
  5. vielen toe
  6. vielen toe
v.t.t.
  1. ben toegevallen
  2. bent toegevallen
  3. is toegevallen
  4. zijn toegevallen
  5. zijn toegevallen
  6. zijn toegevallen
v.v.t.
  1. was toegevallen
  2. was toegevallen
  3. was toegevallen
  4. waren toegevallen
  5. waren toegevallen
  6. waren toegevallen
o.t.t.t.
  1. zal toevallen
  2. zult toevallen
  3. zal toevallen
  4. zullen toevallen
  5. zullen toevallen
  6. zullen toevallen
o.v.t.t.
  1. zou toevallen
  2. zou toevallen
  3. zou toevallen
  4. zouden toevallen
  5. zouden toevallen
  6. zouden toevallen
diversen
  1. val toe!
  2. valt toe!
  3. toegevallen
  4. toevalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for toevallen:

NounRelated TranslationsOther Translations
cerrar dichtdoen; dichtdraaien
corresponder accorderen; overeenstemmen
tocar aanraken; aantikken
VerbRelated TranslationsOther Translations
cerrar dichtgaan; dichtvallen; toevallen; zich sluiten aantrekken; afbakenen; afgrendelen; afpalen; afschotten; afschutten; afsluiten; afzetten; afzien van rechtsvervolging; begrenzen; beknotten; beperken; borgen; correct zijn; dicht maken; dichtbinden; dichtdoen; dichtdraaien; dichten; dichtgooien; dichtmaken; dichtslaan; dichtstoppen; dichttrekken; dichtwerpen; grendelen; kloppen; locken; omlijnen; op slot doen; op slot zetten; schutten; seponeren; sluiten; stoppen; toebinden; toedoen; toedraaien; toemaken; toetrekken; uitdoen; uitdraaien; vergrendelen
cerrar con llave dichtgaan; dichtvallen; toevallen; zich sluiten afgrendelen; afsluiten; borgen; correct zijn; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; kloppen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken; vergrendelen
cerrar de golpe dichtgaan; dichtvallen; toevallen; zich sluiten afsluiten; dichtdoen; dichtmaken; dichtstoten; grijpen; sluiten; toedoen; toemaken; toeslaan; toetrekken
cerrarse dichtgaan; dichtvallen; toevallen; zich sluiten afsluiten; dichtdoen; dichtgroeien; dichtmaken; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken
corresponder ten deel vallen; toekomen; toevallen betamen; congruent zijn; een harmonieus geheel vormen; harmoniëren; kloppen; overeenstemmen; passen; samenstemmen
tocar ten deel vallen; toekomen; toevallen aangaan; aanraken; aanroeren; aanstippen; bespelen; betasten; betreffen; bevoelen; even aanraken; raken; voelen
tocar en suerte ten deel vallen; toekomen; toevallen te beurt vallen

Related Words for "toevallen":


toeval:

toeval [de ~ (m)] nom

  1. de toeval (toevalligheid)
    la casualidad; la suerte

Translation Matrix for toeval:

NounRelated TranslationsOther Translations
casualidad toeval; toevalligheid
suerte toeval; toevalligheid aard; buitenkansje; fortuintje; gelukje; gelukkig toeval; klasse; levenslot; mazzeltje; meevaller; onderverdeling; opsteker; voordeel

Related Words for "toeval":


Wiktionary Translations for toeval:

toeval
noun
  1. een gebeurtenis of omstandigheid die vooraf niet te voorzien of niet te berekenen is geweest
  2. een aanval van epilepsie

Cross Translation:
FromToVia
toeval azar; suerte chance — random occurrence
toeval riesgo hazard — chance
toeval casualidad Zufall — das nicht Vorhersehbare, das nicht Beabsichtigte
toeval acaso; azar; casualidad hasard — Fortune, sort, destin ; cas fortuit, imprévu