Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. uit elkaar stuiven:


Dutch

Detailed Translations for uit elkaar stuiven from Dutch to Spanish

uit elkaar stuiven:

uit elkaar stuiven verbe (stuif uit elkaar, stuift uit elkaar, stoof uit elkaar, stoven uit elkaar, uit elkaar gestoven)

  1. uit elkaar stuiven (uiteenvliegen; uiteenstuiven; uit elkaar vliegen)

Conjugations for uit elkaar stuiven:

o.t.t.
  1. stuif uit elkaar
  2. stuift uit elkaar
  3. stuift uit elkaar
  4. stuiven uit elkaar
  5. stuiven uit elkaar
  6. stuiven uit elkaar
o.v.t.
  1. stoof uit elkaar
  2. stoof uit elkaar
  3. stoof uit elkaar
  4. stoven uit elkaar
  5. stoven uit elkaar
  6. stoven uit elkaar
v.t.t.
  1. ben uit elkaar gestoven
  2. bent uit elkaar gestoven
  3. is uit elkaar gestoven
  4. zijn uit elkaar gestoven
  5. zijn uit elkaar gestoven
  6. zijn uit elkaar gestoven
v.v.t.
  1. was uit elkaar gestoven
  2. was uit elkaar gestoven
  3. was uit elkaar gestoven
  4. waren uit elkaar gestoven
  5. waren uit elkaar gestoven
  6. waren uit elkaar gestoven
o.t.t.t.
  1. zal uit elkaar stuiven
  2. zult uit elkaar stuiven
  3. zal uit elkaar stuiven
  4. zullen uit elkaar stuiven
  5. zullen uit elkaar stuiven
  6. zullen uit elkaar stuiven
o.v.t.t.
  1. zou uit elkaar stuiven
  2. zou uit elkaar stuiven
  3. zou uit elkaar stuiven
  4. zouden uit elkaar stuiven
  5. zouden uit elkaar stuiven
  6. zouden uit elkaar stuiven
diversen
  1. stuif uit elkaar!
  2. stuift uit elkaar!
  3. uit elkaar gestoven
  4. uit elkaar stuivend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uit elkaar stuiven:

VerbRelated TranslationsOther Translations
disolver uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteenstuiven; uiteenvliegen in een vloeistof opgaan; ontbinden; ontheffen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontslaan; ontwarren; opheffen; oplossen; uit de war halen; uit elkaar halen; uiteen doen gaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden
dispersar uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteenstuiven; uiteenvliegen ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; uitwaaieren; uitzwermen; verdelen; verdrijven; verjagen; verspreiden; waaieren; wegdrijven; wegjagen; zich verspreiden
dispersarse uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteenstuiven; uiteenvliegen stuiven; uiteendrijven; voortwoekeren; zich verder verspreiden
separarse uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteenstuiven; uiteenvliegen afscheiden; afsplitsen; aftakken; afzonderen; hakken; in stukken hakken; scheiden; separeren; splitsen; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; van elkaar gaan; vertakken

Related Translations for uit elkaar stuiven