Dutch

Detailed Translations for uitbouw from Dutch to Spanish

uitbouw:

uitbouw [de ~ (m)] nom

  1. de uitbouw (aanbouw)
    la expansión; la ampliación; el anexo; el anejo; la dependencia; el ensanche; el engrandecimiento
  2. de uitbouw (welving; boog)
    la cimbra; el arco; la curva

Translation Matrix for uitbouw:

NounRelated TranslationsOther Translations
ampliación aanbouw; uitbouw aanvulling; expansie; gezwel; groei; het groter worden; knobbel; schaalvergroting; toename; tumor; uitbreiding; uitvergroting; uitzetten; uitzetting; vergroting; wijd worden
anejo aanbouw; uitbouw bijgebouw; dependance
anexo aanbouw; uitbouw aanhangsel; aanvulling; addendum; additie; appendix; bijgebouw; bijlage; bijvoegsel; dependance; meezending; supplement; toelichting; toevoeging; toevoegsel
arco boog; uitbouw; welving bocht; boog; draai; handboog; kromme; kromming; kromte; kronkel; ronding; strijkboog
cimbra boog; uitbouw; welving
curva boog; uitbouw; welving bocht; bochten; bolling; boog; buiging; draai; draaiing; handboog; kromme; kromming; kromte; kronkel; kurven; richtingsverandering; ronding; wending; zwenking
dependencia aanbouw; uitbouw afdeling; afhankelijkheid; ander filiaal; bijgebouw; departement; dependance; detachement; gewenning; ledemaat; lichaamsdeel; lidmaat; onderhorigheid; sectie; subordinatie; tak; verslaafdheid; verslaving
engrandecimiento aanbouw; uitbouw aanvulling; expansie; groei; toename; uitbreiding; uitzetting; vergroting
ensanche aanbouw; uitbouw aanvulling; expansie; groei; toename; uitbreiding; uitzetting; vergroting
expansión aanbouw; uitbouw aangroei; aanvulling; aanwas; aanwinst; expansie; explosie; groei; groter worden; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; uitlegging; uitspreiding; uitwijzing; uitzetting; verbreiding; vergroting; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking
ModifierRelated TranslationsOther Translations
anexo bijgaand; bijgesloten; bijgevoegd; ingesloten; inliggend; omsingeld

Wiktionary Translations for uitbouw:


Cross Translation:
FromToVia
uitbouw anexo; pabellón annex — addition or extension to a building

uitbouw form of uitbouwen:

uitbouwen verbe (bouw uit, bouwt uit, bouwde uit, bouwden uit, uit gebouwd)

  1. uitbouwen (bijbouwen; aanbouwen)
  2. uitbouwen (expanderen; uitbreiden; verruimen; )

Conjugations for uitbouwen:

o.t.t.
  1. bouw uit
  2. bouwt uit
  3. bouwt uit
  4. bouwen uit
  5. bouwen uit
  6. bouwen uit
o.v.t.
  1. bouwde uit
  2. bouwde uit
  3. bouwde uit
  4. bouwden uit
  5. bouwden uit
  6. bouwden uit
v.t.t.
  1. heb uit gebouwd
  2. hebt uit gebouwd
  3. heeft uit gebouwd
  4. hebben uit gebouwd
  5. hebben uit gebouwd
  6. hebben uit gebouwd
v.v.t.
  1. had uit gebouwd
  2. had uit gebouwd
  3. had uit gebouwd
  4. hadden uit gebouwd
  5. hadden uit gebouwd
  6. hadden uit gebouwd
o.t.t.t.
  1. zal uitbouwen
  2. zult uitbouwen
  3. zal uitbouwen
  4. zullen uitbouwen
  5. zullen uitbouwen
  6. zullen uitbouwen
o.v.t.t.
  1. zou uitbouwen
  2. zou uitbouwen
  3. zou uitbouwen
  4. zouden uitbouwen
  5. zouden uitbouwen
  6. zouden uitbouwen
en verder
  1. ben uit gebouwd
  2. bent uit gebouwd
  3. is uit gebouwd
  4. zijn uit gebouwd
  5. zijn uit gebouwd
  6. zijn uit gebouwd
diversen
  1. bouw uit!
  2. bouwt uit!
  3. uit gebouwd
  4. uitbouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitbouwen:

NounRelated TranslationsOther Translations
crecer aanwassen; aanzwellen
hincharse wassen; zwellen
VerbRelated TranslationsOther Translations
agrandar expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
ampliar expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; breder maken; erbij voegen; toevoegen; verbreden
aumentar expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aangroeien; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bezwaren; de hoogte ingaan; entameren; gedijen; gesprek aanknopen; gewicht toevoegen; groeien; groter worden; omhooggaan; openen; opvoeren; opwerpen; opzetten; starten; stijgen; te berde brengen; ter sprake brengen; toenemen; vergroten; vermeerderen; verzwaren; zwaarder maken
añadir a expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
construir aanbouwen; bijbouwen; expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbrengen; aanleggen; arrangeren; bebouwen; bouwen; construeren; iets op touw zetten; in elkaar timmeren; ineentimmeren; inrichten; installeren; metselen; monteren en aansluiten; opbouwen; plaatsen; regelen; timmerend in elkaar zetten
construir pegado a aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen
crecer expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; dik worden; gedijen; groeien; groot worden; groter worden; hoger worden; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; lengen; omhooggaan; opgroeien; opschieten; opzetten; opzwellen; reppen; snellen; spoeden; stijgen; toenemen; uitdijen; uitgroeien; vermeerderen; vliegen; volgroeien; volwassen worden; zich haasten; zich spoeden
dilatarse expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden uitdijen; uitzwellen
extender expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden afsteken; distribueren; eruit springen; gunnen; iets toekennen; in het oog lopen; opvallen; ronddelen; spreiden; talrijker maken; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitbreiden; uitreiken; uitsmeren; uitspringen; uitsteken; verdelen; vergroten; vermeerderen
hacer ampliaciones expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
hincharse expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden bollen; dik worden; opbollen; opzwellen; uitdijen; uitzwellen; zwellen

Wiktionary Translations for uitbouwen:


Cross Translation:
FromToVia
uitbouwen ampliar; aumentar; abultar agrandirrendre plus grand.
uitbouwen aumentar; abultar; crecer augmenterrendre une quantité plus grande.
uitbouwen extender; estirar; desenvolver; tender étendre — Traductions à trier suivant le sens

Related Translations for uitbouw