Dutch

Detailed Translations for bespeuren from Dutch to French

bespeuren:

bespeuren verbe (bespeur, bespeurt, bespeurde, bespeurden, bespeurd)

  1. bespeuren (zien; voelen; waarnemen; )
    voir; apercevoir; percevoir; se rendre compte de; remarquer; observer; constater; distinguer; s'apercevoir de; s'aviser de
    • voir verbe (vois, voit, voyons, voyez, )
    • apercevoir verbe (aperçois, aperçoit, apercevons, apercevez, )
    • percevoir verbe (perçois, perçoit, percevons, percevez, )
    • remarquer verbe (remarque, remarques, remarquons, remarquez, )
    • observer verbe (observe, observes, observons, observez, )
    • constater verbe (constate, constates, constatons, constatez, )
    • distinguer verbe (distingue, distingues, distinguons, distinguez, )
    • s'aviser de verbe

Conjugations for bespeuren:

o.t.t.
  1. bespeur
  2. bespeurt
  3. bespeurt
  4. bespeuren
  5. bespeuren
  6. bespeuren
o.v.t.
  1. bespeurde
  2. bespeurde
  3. bespeurde
  4. bespeurden
  5. bespeurden
  6. bespeurden
v.t.t.
  1. heb bespeurd
  2. hebt bespeurd
  3. heeft bespeurd
  4. hebben bespeurd
  5. hebben bespeurd
  6. hebben bespeurd
v.v.t.
  1. had bespeurd
  2. had bespeurd
  3. had bespeurd
  4. hadden bespeurd
  5. hadden bespeurd
  6. hadden bespeurd
o.t.t.t.
  1. zal bespeuren
  2. zult bespeuren
  3. zal bespeuren
  4. zullen bespeuren
  5. zullen bespeuren
  6. zullen bespeuren
o.v.t.t.
  1. zou bespeuren
  2. zou bespeuren
  3. zou bespeuren
  4. zouden bespeuren
  5. zouden bespeuren
  6. zouden bespeuren
diversen
  1. bespeur!
  2. bespeurt!
  3. bespeurd
  4. bespeurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bespeuren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
apercevoir bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; aanvoelen; bekijken; bemerken; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; te horen krijgen; te zien krijgen; turen; vernemen; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien
constater bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; bemerken; bepalen; constateren; determineren; gewaarworden; kijken; merken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; turen; vaststellen; waarnemen; zien
distinguer bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; decoreren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ridderen; signaleren; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; voelen; waarnemen; zien
observer bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aankijken; aanschouwen; achten; bekijken; bewaken; bezichtigen; blikken; blikken werpen; eerbiedigen; gadeslaan; gewaarworden; hoogachten; hoogschatten; horen; in de gaten houden; in het oog houden; inspecteren; kijken; merken; nakomen; observeren; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; patrouilleren; respecteren; signaleren; staren; surveilleren; te zien krijgen; toekijken; toeschouwen; toezicht houden; toezien; turen; voelen; waarnemen; zien
percevoir bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; beseffen; doorzien; eisen; gadeslaan; geld in ontvangst nemen; gewaarworden; horen; iets voelen; incasseren; inmanen; innen; invorderen; inzien; kijken; merken; observeren; onderkennen; onderscheiden; ontwaren; opmerken; realiseren; signaleren; staren; te zien krijgen; turen; verkrijgen; verwerven; voelen; vorderen; waarnemen; zien
remarquer bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; beleven; bemerken; ervaren; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; turen; voelen; waarnemen; zien
s'apercevoir de bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien beleven; bemerken; ervaren; gewaarworden; ondervinden; opmerken; voelen
s'aviser de bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien bemerken; opmerken
se rendre compte de bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aanvoelen; bekijken; bemerken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; opmerken; signaleren; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien
voir bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aankijken; aanschouwen; begrijpen; bekijken; beseffen; bezichtigen; blikken; blikken werpen; doornemen; doorzien; gadeslaan; gewaarworden; horen; inspecteren; inzien; kijken; merken; met het verstand vatten; observeren; onderkennen; onderscheiden; ontwaren; opmerken; realiseren; signaleren; snappen; staren; te zien krijgen; toeschouwen; turen; voelen; waarnemen; zien

Wiktionary Translations for bespeuren:

bespeuren
verb
  1. met aanzienlijke moeite waarnemen
bespeuren
verb
  1. Remarquer une chose qui avait échappé d’abord.